Home

Rechtbank Noord-Holland, 28-10-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:8670, AWB - 19 _ 3077

Rechtbank Noord-Holland, 28-10-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:8670, AWB - 19 _ 3077

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
28 oktober 2020
Datum publicatie
3 november 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:8670
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3077

Inhoudsindicatie

In geschil is of verweerder alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ingebracht en of de navorderingsaanslag terecht aan erflater is opgelegd

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 19/3077

(gemachtigde: M. Collij),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan [X] voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.348. Voorts is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 92.

Verweerder heeft op 15 december 2017 een bezwaarschrift ontvangen.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag en de rentebeschikking gehandhaafd.

[X] heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eisers (de rechtsopvolgers van de inmiddels overleden [X] ) hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2020 te Haarlem.

Namens eisers zijn verschenen hun gemachtigde M. Collij. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en mr. [B] .

Overwegingen

Feiten

1. [X] (hierna: erflater) is geboren op [#] en overleden op [#] . Hij had in het jaar 2013 een fiscaal partner, [C] , geboren op [#] en overleden op [#] .

2. Erflater heeft op 4 april 2014 digitaal aangifte ib/pvv gedaan over 2013 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.841. De in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten bedragen € 1.634 en de in aftrek gebrachte giften bedragen € 1.312.

3. Verweerder heeft met dagtekening 31 mei 2014 de primitieve aanslag ib/pvv 2013 aan erflater opgelegd, conform de ingediende aangifte.

4. De gemachtigde van erflater is werkzaam bij Werkkollektief Hoorn (hierna: WKH). Verweerder is in 2015 begonnen aan een onderzoek dat in april 2015 leidde tot de conclusie dat er een verhoogd risico was op onjuistheden in de door WKH ingediende aangiften ib/pvv. Als gevolg hiervan is er een steekproef gedaan en zijn op 30 juni 2015 vragenbrieven gezonden in 173 zaken. Naar aanleiding van de resultaten van deze vragenbrieven is geconcludeerd dat het onderzoek moest worden uitgebreid en is besloten alle digitaal door WKH ingediende aangiften, waarbij de aftrekposten boven een bepaald bedrag uitkwamen, te onderzoeken.

5. In het kader van het in punt 4 vermelde onderzoek heeft verweerder erflater per brief met dagtekening 14 maart 2017 gevraagd om informatie over de door hem in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten en giften. Verweerder heeft op 18 april 2017 een reactie van erflater ontvangen.

6. Verweerder heeft erflater bij brief met dagtekening 16 mei 2017 nogmaals verzocht om informatie over de door hem in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten en giften. Verweerder heeft op 18 juli 2017 een reactie van erflater ontvangen.

7. Verweerder heeft erflater bij brief met dagtekening 4 september 2017 medegedeeld een navorderingsaanslag op te leggen.

8. Verweerder heeft met dagtekening 11 november 2017 de navorderingsaanslag ib/pvv 2013 aan erflater opgelegd. Daarbij heeft verweerder de door erflater geclaimde aftrek specifieke zorgkosten volledig gecorrigeerd en is voor een bedrag van € 126 de aftrek in het kader van de gedane giften verhoogd.

9. Verweerder heeft op 15 december 2017 het (pro forma) bezwaarschrift van de gemachtigde van erflater tegen de navorderingsaanslag ontvangen. Verweerder heeft bij brieven van 9 januari 2018 en 6 februari 2018 de gemachtigde verzocht het bezwaarschrift nader te motiveren. Verweerder heeft op 2 maart 2018 de nadere motivering van het bezwaarschrift van de gemachtigde ontvangen.

10. Verweerder heeft bij brief met dagtekening 27 november 2018 een vooraankondiging van de uitspraak op het bezwaarschrift aan de gemachtigde verstuurd.

11. Op 4 februari 2019 heeft een hoorgesprek met de gemachtigde plaatsgevonden. De gemachtigde heeft tijdens het hoorgesprek gebruik gemaakt van een pleitnota. Van het hoorgesprek is een verslag gemaakt.

12. Verweerder heeft op 13 mei 2019 aanvullende stukken van erflater ontvangen inzake de aftrek specifieke zorgkosten.

13. Verweerder heeft met dagtekening 22 mei 2019 uitspraak op bezwaar gedaan. Het bezwaar tegen de navorderingsaanslag ib/pvv 2013 is ongegrond verklaard.

Geschil

14. In geschil is of verweerder alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ingebracht en of de navorderingsaanslag terecht aan erflater is opgelegd.

Beoordeling van het geschil

Op de zaak betrekking hebbende stukken

15. Eisers stellen dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn verplichting alle op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht in te brengen. Uit het beroepschrift en hetgeen ter zitting is gesteld valt op te maken dat eisers hierbij doelen op stukken die betrekking hebben op het in punt 4 vermelde onderzoek naar de gemachtigde en diens kantoor. Naar het oordeel van de rechtbank behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken niet meer stukken dan verweerder in deze procedure heeft overgelegd. De door eisers bedoelde stukken zijn geen op deze zaak betrekking hebbende stukken. Dat het genoemde onderzoek heeft geleid tot het stellen van vragen aan erflater over zijn aangifte, maakt dit niet anders, omdat niet aannemelijk is geworden dat de stukken van belang kunnen zijn voor de beslechting van de nog bestaande geschilpunten. Derhalve faalt deze beroepsgrond van eisers.

Aftrek specifieke zorgkosten

16. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onder a, juncto het tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) komen voor aftrek in aanmerking de op erflater gedrukt hebbende uitgaven voor specifieke zorgkosten, te weten uitgaven wegens ziekte of invaliditeit, zoals die limitatief zijn opgesomd in artikel 6.17 van de Wet IB 2001 en de daarop gebaseerde Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.

17. Met betrekking tot de uitgaven voor specifieke zorgkosten die door verweerder niet in aftrek zijn toegelaten, hebben eisers geen stukken overgelegd die aannemelijk maken dat aan de voorwaarden wordt voldaan om de kosten in aftrek te kunnen brengen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aftrek dan ook terecht geweigerd.

18. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Immateriële schadevergoeding

19. Ter zitting hebben eisers een verzoek tot vergoeding van immateriële schade gedaan wegens overschrijding van de redelijke termijn. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden aangesloten bij de uitgangspunten als neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2015, ECLI:NL:HR:2005:AO9006. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt als regel aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar dat die termijn is overschreden, waarbij ter bepaling van de totale vergoeding de geconstateerde overschrijding naar boven wordt afgerond.

20. Verweerder heeft het bezwaarschrift tegen de aan erflater voor het belastingjaar 2013 opgelegde navorderingsaanslag ontvangen op 15 december 2017. Verweerder heeft uitspraak op het bezwaar gedaan met dagtekening 22 mei 2019. Vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift, 15 december 2017, tot aan de uitspraak van de rechtbank van 28 oktober 2020 is meer dan twee jaar verstreken. Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan twee jaar rechtvaardigen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

21. Op grond van de arresten van de Hoge Raad van 22 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6666 en 9 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:199 is een termijn van zes maanden voor de behandeling van een bezwaar redelijk en voor de beroepsfase een termijn van anderhalf jaar. De rechtbank zal de toerekening van de overschrijding van de redelijke termijn bepalen met inachtneming van het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. Gelet op het feit dat de termijn op 15 december 2017 is aangevangen en de rechtbank uitspraak doet op 28 oktober 2020, is de in eerste aanleg in aanmerking te nemen termijn (afgerond) 34 maanden. De redelijke termijn is derhalve overschreden met (afgerond) tien maanden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1.000. De overschrijding van tien maanden dient geheel te worden toegerekend aan de bezwaarfase. Verweerder dient daarom de schadevergoeding van € 1.000 te betalen.

22. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank verweerder veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000 voor de overschrijding van de redelijke termijn.

Proceskosten

23. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525 en een factor 0,5 voor het gewicht van de zaak nu de proceskostenveroordeling enkel wordt toegekend omdat aan eisers immateriële schadevergoeding wordt toegekend, zie Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade van eisers tot

een bedrag van € 1.000;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 525;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eisers te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, rechter, in aanwezigheid van

mr. M. van Doesburg, griffier, op 28 oktober 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel