Home

Rechtbank Noord-Holland, 10-09-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:9046, AWB - 19 _ 4077

Rechtbank Noord-Holland, 10-09-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:9046, AWB - 19 _ 4077

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
10 september 2020
Datum publicatie
6 november 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:9046
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4077

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslag IB/PVV. Ambtelijk verzuim. Kwade trouw.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 19/4077

(gemachtigde: M. Collij),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.447. Daarbij heeft verweerder bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft daarbij ten aanzien van delen van één van de overgelegde gedingstukken een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

Betreffende het geanonimiseerde stuk verwijst de rechtbank naar de ter zitting van 2 juni 2020 gemaakte afspraken in de zaken met nummers HAA 19/2892, HAA 19/2893,

HAA 19/4944 en HAA 19/4946, ECLI:NL:RBNHO:2020:4983.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2020 te Haarlem. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken, kenmerk HAA 19/4081 en HAA 19/4082, van [A] , fiscale partner van eiseres.

Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde M. Collij. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. [B] en mr. [C] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is geboren op [#] . Zij is het hele jaar 2014 gehuwd met [A] geboren op [#] (hierna: de partner). Eiseres en de partner hebben het gehele jaar 2014 ingeschreven gestaan op het adres [D] .

2. Eiseres en de partner zijn in het onderhavige jaar ieder voor 50% eigenaar van de woning gelegen aan de [D] , alsmede van de woning gelegen aan het [E] . Eiseres en de partner staan met ingang van 23 februari 2012 ingeschreven op het adres [D] . Tot die datum stonden zij ingeschreven op het adres [E] .

3. Met ingang van 16 februari 2012 is de woning te [E] in gebruik gegeven aan een derde, die met zich met ingang van 27 februari 2012 heeft ingeschreven op dit adres. Met ingang van 1 februari 2017 is eiseres de woning te [E] gaan verhuren aan [F] .

4. Eiseres en de partner hebben de aankoop van de grond en de daarop te bouwen nieuwbouwwoning te [Z] gefinancierd met een tweetal leningen bij de [G] . In 2014 is voor deze leningen een bedrag van € 10.632 aan rente betaald.

5. Op 25 november 2015 heeft eiseres een aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 ingediend. Het hierin aangegeven inkomen uit werk en woning bedraagt € 39.135. In deze aangifte is een bedrag van € 16.332 voor betaalde rente en kosten van geldleningen die zijn gebruikt voor de eigen woning in aftrek gebracht. Dit bedrag bestaat naast de door eiseres op de leningen bij [G] betaalde rente, uit rente en kosten met betrekking tot de woning te [E] . Van de resulterende (negatieve) inkomsten uit eigen woning is een bedrag van € 10.606 aan eiseres toegerekend. Voorts is in deze aangifte een bedrag van € 524 als giftenaftrek in aanmerking genomen, waarvan een bedrag van € 312 aan eiseres is toegerekend.

6. De definitieve aanslag IB/PVV 2014 met dagtekening 9 april 2016 is door verweerder overeenkomstig de ingediende aangifte IB/PVV 2014 geautomatiseerd opgelegd.

7. Na het vaststellen van de definitieve aanslag IB/PVV 2014 is een onderzoek gedaan naar het aangiftegedrag van de gemachtigde van eiseres. In dat kader is aan eiseres een vragenbrief verzonden met dagtekening 14 maart 2017, waarin onder meer werd verzocht de aftrek inzake de eigenwoningschuld en de opgevoerde giftenaftrek nader te onderbouwen.

8. Na correspondentie tussen eiseres respectievelijk haar gemachtigde en verweerder is met dagtekening 2 december 2017 de navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.447 resulterend in een navordering ten bedrage van € 2.778. Hierbij is de aftrek eigen woning gecorrigeerd met een bedrag van € 6.000 en de giftenaftrek met een bedrag van € 312.

9. De correctie van de aftrek eigen woning is als volgt berekend:

2014

Aangegeven rente en kosten

€ 16.632

Betaalde rente [G]

€ 10.632

-/-

Correctie

€ 6.000

10. Tot de stukken behoort een op 21 december 2018 gedateerde ambtsedige verklaring van [H] , onder meer inhoudende:

“Begin 2015 is door de Belastingdienst een analyse uitgevoerd voor aangiften inkomstenbelasting die onder vermelding van een beconnummer werden ingestuurd. Hierbij viel het beconnummer [#] Maatschap Werkcollectief Hoorn (hierna: WKH ) op vanwege het hoge percentage aangiften met zorgkosten. Via dit beconnummer werden veel meer aangiften met een aftrek zorgkosten ingestuurd dan op basis van het landelijk gemiddelde zou mogen worden verwacht. Zoals bij dit soort signalen gebruikelijk is, zijn vervolgens voor een klein gedeelte van de aangiften vragenbrieven verstuurd teneinde te kunnen beoordelen in hoeverre de door WKH opgevoerde aftrekposten terecht werden opgevoerd. Met dagtekening 30 juni 2015 zijn daartoe 173 vragenbrieven verstuurd voor aangiften IH 2014 van WKH waarin een aftrek zorgkosten was opgevoerd en waarvoor nog geen definitieve aanslag was vastgesteld. Het grootste deel van de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2012 tot en met 2014 was op dat moment echter al geautomatiseerd vastgesteld.

Naar aanleiding van de bevindingen bij de behandeling van deze aangiften, is begin 2016 vervolgens een signalering ingebracht, die er voor zorgde dat de aangiften die vanaf dat moment zouden worden ingediend onder het beconnummer van WKH, zouden worden uitgeworpen voor inhoudelijke beoordeling van de aangifte. Op het moment van inbrengen van de signalering was nog niet duidelijk in hoeverre de bevindingen bij de behandeling van de 173 aangiften, representatief waren voor het aangiftegedrag van WKH. Ten tijde van het inbrengen van de signalering gold een algemene ondergrens van [onleesbaar gemaakt], die ook voor andere adviseurs gold waarvoor een signalering was ingebracht.

Tijdens de behandeling van deze aangiften wordt duidelijk dat slechts een beperkt gedeelte van de in aftrek gebrachte bedragen in de aangiften van WKH aannemelijk kan worden gemaakt. Dit leidt tot het op 9 november 2016 indienen van de preweeg waarin WKH wordt voorgedragen voor een strafrechtelijk onderzoek. Op 17 november 2016 is besloten het strafrechtelijk onderzoek in te stellen.

Met dagtekening 14 maart 2017 zijn via een zogenaamde centrale mailing 1.853 verzoeken om informatie over de aangiften 2012 tot en met 2015 verstuurd aan de klanten van WKH.”

Geschil

11. In geschil is of verweerder alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ingebracht, en of de navorderingsaanslag terecht en tot de juiste hoogte aan eiseres is opgelegd.

12. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd en dat de navorderingsaanslag ten onterechte is opgelegd. In dit verband wijst zij op het ontbreken van een nieuw feit dan wel de aanwezigheid van een ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat. Eiseres is tot slot van mening dat de aftrekpost eigen woning ten onrechte is gecorrigeerd en dat de rente die zij heeft betaald voor de voormalige eigen woning te [E] ook voor aftrek in aanmerking komt.

13. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag. Tevens verzoekt zij om toekenning van een immateriële schadevergoeding vanwege de lange duur van de procedure.

14. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Hij stelt alle op de zaak betrekking hebbende stukken te hebben ingebracht en dat de navorderingsaanslag terecht en tot de juiste hoogte is opgelegd. Ter zitting heeft verweerder het subsidiaire standpunt ingenomen dat sprake is van kwade trouw bij eiseres dan wel haar gemachtigde en dat op die grond kan worden nagevorderd, ook indien sprake zou zijn van een ambtelijk verzuim.

15. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Op de zaak betrekking hebbende stukken

16. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn verplichting alle op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in te brengen. In het bijzonder betoogt eiseres dat verweerder de volgende stukken ten aanzien van het onderzoek naar het kantoor van de gemachtigde van eiseres moet inbrengen: de verslaglegging die aan een hem toegezonden Excelsheet ten grondslag ligt, het pre weeg document van 9 november 2016 en het verslag van het tripartite overleg van 17 november 2016. De rechtbank is van oordeel dat tot de op de zaak betrekking hebbende stukken niet meer stukken behoren dan verweerder in deze procedure heeft overgelegd. De door eiseres genoemde stukken hebben betrekking op het onderzoek naar de gemachtigde van eiseres en diens kantoor. Daarmee zijn dit nog geen op deze zaak betrekking hebbende stukken. De enkele omstandigheid dat het onderzoek heeft geleid tot het stellen van vragen aan eiseres maakt dat niet anders. Deze stukken zijn door verweerder ook niet gebruikt bij het vaststellen van de onderhavige navorderingsaanslag. De grief van eiseres dat verweerder niet alle stukken als bedoeld in artikel 8:42 Awb heeft ingebracht, wordt daarom verworpen.

Nieuw feit

17. Te weinig geheven of teveel teruggegeven belasting kan op grond van artikel 16, eerste lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen worden nagevorderd. Navordering is niet mogelijk op grond van een feit dat de inspecteur ten tijde van het opleggen van de (primitieve) aanslag bekend was of redelijkerwijs bekend had moeten zijn, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.

18. Volgens vaste rechtspraak mag de inspecteur bij het vaststellen van een aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt. Navordering is evenwel niet mogelijk als de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan. Daarvan is sprake als de inspecteur, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, en mede gelet op de overige in aanmerking komende omstandigheden van het geval, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoorde te twijfelen (vgl. HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184, HR 22 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7165 en HR 16 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9082).

19. In het onderhavige geval mocht verweerder naar het oordeel van de rechtbank uitgaan van de juistheid van de aangifte IB/PVV 2014 nu daarin geen exorbitant hoge bedragen aan hypotheekrenteaftrek en giftenaftrek stonden vermeld. De aangifte is dan ook niet zodanig ongebruikelijk dat onmiddellijk duidelijk moest zijn dat deze niet zonder onderzoek naar de juistheid ervan konden worden gevolgd. Nu de aangiften ook verder verzorgd oogden waren er voor verweerder in beginsel dan ook geen beletselen de aangiften zonder verder onderzoek te volgen.

20. Eiseres heeft in dit verband nog aangevoerd dat verweerder over een renseignement van de hypotheekverstrekker moet hebben beschikt. Bij kennisneming met normale zorgvuldigheid van de aangifte van eiseres zou verweerder bemerkt moeten hebben dat de door eiseres in aftrek gebrachte hypotheekrente niet overeenkwam met dit renseignement. Naar het oordeel van de rechtbank is het enkele feit dat verweerder moet hebben beschikt over een renseignement van de hypotheekverstrekker echter nog geen reden voor verweerder om aan de juistheid van de in het aangiften opgenomen aftrekpost in redelijkheid te twijfelen, nu er ook een andere, niet onwaarschijnlijke verklaring mogelijk is voor het niet met elkaar overeenkomen van het renseignement en de in aftrek gebrachte rente. Zo is mogelijk dat eiseres en de partner de aankoop van de eigen woning gedeeltelijk gefinancierd hadden met een onderhandse lening. De rechtbank komt tot het oordeel dat aan het vereiste van het nieuwe feit ten aanzien van de navorderingsaanslag is voldaan.

Ambtelijk verzuim

21. De vervolgvraag is of het begin 2015 gestarte onderzoek naar de juistheid van door (het kantoor van) de gemachtigde van eiser ingediende aangiften en het verdere verloop van het onderzoek naar (het kantoor van) de gemachtigde tot een ander oordeel moet leiden.

22. Verweerder heeft weergegeven hoe dit onderzoek is verlopen, welke weergave steun vindt in de hierboven onder 10 geciteerde verklaring van [H] . Samengevat komt dat verloop hierop neer dat gestart is met een kleinschalig onderzoek waarbij op 30 juni 2015 173 vragenbrieven werden verstuurd, dat de resultaten daarvan aanleiding gaven tot uitbreiding van het onderzoek, en dat vanaf begin 2016 alle door gemachtigde digitaal ingediende aangiften waarvan de aftrekposten een bepaald bedrag te boven gingen aan onderzoek werden onderworpen. De rechtbank komt op grond hiervan tot het oordeel dat verweerder in de onderhavige zaak waarin de primitieve aanslag is opgelegd op 9 april 2016, een ambtelijk verzuim heeft begaan door de juistheid van de daarin opgevoerde hypotheekrente en giftenaftrek niet voorafgaand aan het opleggen van de primitieve aanslag te onderzoeken, zoals verweerder zelf in vele andere zaken van het kantoor van gemachtigde ook geconcludeerd heeft, blijkens de bij nader stuk van 13 augustus 2020 door gemachtigde van eiser als bijlage overgelegde brieven van verweerder aan deze belastingplichtigen.

23. De stelling van verweerder ter zitting dat alleen sprake van een ambtelijk verzuim zou zijn indien het zou gaan om een correctie vanwege de persoonsgebonden aftrek, en dat het in de onderhavige zaak met name gaat om hypotheekrente aftrek, wordt verworpen, nu deze stelling geen steun vindt in hetgeen verweerder zelf heeft aangevoerd over de wijze waarop het onderzoek naar de door het kantoor van gemachtigde ingediende aangiften is vorm gegeven. Daarbij is geen onderscheid gemaakt tussen aangiften met en zonder persoonsgebonden aftrek. In het overgelegde proces-verbaal van [H] wordt immers vermeld dat “vanaf begin 2016 vervolgens een signalering [is] ingebracht, die er voor zorgde dat de aangiften die vanaf dat moment zouden worden ingediend onder het beconnummer van WKH, zouden worden uitgeworpen voor inhoudelijke beoordeling van de aangifte.” Dat dit kennelijk met de onderhavige aangifte niet is gebeurd vormt een ambtelijk verzuim.

Kwade trouw

24. Ter zitting heeft verweerder subsidiair het standpunt ingenomen dat sprake is van kwade trouw bij eiseres dan wel haar gemachtigde, zodat op die grond toch kan worden nagevorderd. Gemachtigde van eiseres heeft dit weersproken.

25. Van kwade trouw is sprake als belanghebbende de inspecteur bij het doen van aangifte opzettelijk onjuiste inlichtingen verstrekt of opzettelijk onjuiste inlichtingen aan de inspecteur onthoudt. Er dient een causaal verband te bestaan tussen het gedrag te kwader trouw en het ten onrechte niet of te weinig heffen van belasting. Onder opzet valt tevens voorwaardelijk opzet, te weten het zich willens en wetens blootstellen aan de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting wordt geheven en het bewust aanvaarden van die kans. (Hoge Raad 29 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5346). Indien een belastingplichtige bij het doen van aangifte gebruik maakt van diensten van een derde, dient de kwade trouw van die derde in dit verband aan de belastingplichtige te worden toegerekend (HR 23 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BD3566). De bewijslast dat sprake is van kwade trouw rust op verweerder.

26. Verweerder stelt in dit verband dat gemachtigde van eiseres onvoldoende onderzoek heeft gedaan om vast te stellen dat het gehele door eiseres in 2014 opgevoerde bedrag aan rente en kosten in verband met de eigen woning in aftrek mocht komen, dan wel indien dit onderzoek wel gedaan is – gelet op het ter beschikking stellen van de woning [E] aan een derde – deze kosten ten onrechte in aftrek gebracht zijn en daarom bewust ten onrechte tot een te laag bedrag aangifte is gedaan zodat sprake is van kwade trouw.

27. Gemachtigde van eiseres stelt dat eiseres en haar partner reeds vele jaren cliënt bij hem waren, dat hij wel degelijk navraag naar de aftrek heeft gedaan, dat de betreffende rente en kosten betrekking hebben op de voormalige eigen woning die te koop stond en ook wel degelijk betaald zijn, en dat eiseres en hij zelf terecht tot de conclusie konden komen dat deze rente en kosten in aftrek konden komen nu sprake was een bewaarders functie bij degene aan wie de woning ter beschikking was gesteld, zodat rente en kosten op grond van het arrest van de Hoge Raad van 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA2316, terecht in aftrek zijn gebracht. Eiseres heeft haar stelling dat in casus sprake was van een bewaarders functie van de derde aan wie de woning ter beschikking was gesteld, echter niet met nadere feiten en bescheiden onderbouwd.

28. De rechtbank is van oordeel dat uit een en ander niet kan worden geconcludeerd dat verweerder aan zijn bewijslast heeft voldaan dat bij eiseres dan wel haar gemachtigde sprake was van de voor voorwaardelijk opzet vereiste bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting zou worden geheven. Niet in geschil is dat de gecorrigeerde rente en kosten betrekking hebben op de tot begin 2012 door eiseres en haar echtgenoot bewoonde eigen woning, dat deze woning te koop stond na het betrekken van een nieuwbouwwoning, en dat deze rente en kosten ook feitelijk betaald zijn. Eiseres heeft weliswaar haar stelling dat sprake was van een bewaarders functie bij degene die de woning bewoonde niet aannemelijk gemaakt, maar daarmee is nog niet gezegd dat hier geen sprake van kan zijn geweest, en het nalaten van gemachtigde van eiseres om hieromtrent nadere informatie en bescheiden op te vragen, ook indien hij dit wel had behoren te doen, brengt nog niet de voor voorwaardelijk opzet vereiste bewuste aanvaarding mee van de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting zou worden geheven (vgl. HR 30 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT5846 en HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7673). Er kan derhalve niet worden geconcludeerd dat sprake is van kwade trouw bij eiseres dan wel haar gemachtigde.

29. Nu sprake is van een ambtelijk verzuim en geen sprake is van kwade trouw, dient de navorderingsaanslag te worden vernietigd.

Vergoeding immateriële schade

30. Eiseres heeft een verzoek tot vergoeding van immateriële schade gedaan wegens overschrijding van de redelijke termijn. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden aangesloten bij de uitgangspunten als neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt als regel aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar dat die termijn is overschreden, waarbij ter bepaling van de totale vergoeding de geconstateerde overschrijding naar boven wordt afgerond.

31. Verweerder heeft het bezwaarschrift tegen de aan eiseres voor het belastingjaar 2014 opgelegde navorderingsaanslag ontvangen op 2 januari 2018. Verweerder heeft uitspraak op het bezwaar gedaan met dagtekening 8 juli 2019. Vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift, 2 januari 2018, tot aan de uitspraak van de rechtbank van 10 september 2020 is meer dan twee jaar verstreken. Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan twee jaar rechtvaardigen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

32. Op grond van de arresten van de Hoge Raad van 22 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6666 en 9 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:199 is een termijn van zes maanden voor de behandeling van een bezwaar redelijk en voor de beroepsfase een termijn van anderhalf jaar. De rechtbank zal de toerekening van de overschrijding van de redelijke termijn bepalen met inachtneming van het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. Gelet op het feit dat de termijn op 2 januari 2018 is aangevangen en de rechtbank uitspraak doet op 10 september 2020, is de voor de procedure in eerste aanleg in aanmerking te nemen termijn (afgerond) 33 maanden. De redelijke termijn is derhalve overschreden met (afgerond) negen maanden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1.000. De gehele overschrijding dient te worden toegerekend aan de bezwaarfase.

33. In gevallen waarin meerdere zaken van één belanghebbende gezamenlijk zijn behandeld dient te worden beoordeeld of die zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Indien hiervan sprake is, wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per half jaar gehanteerd. De omstandigheid dat een aantal belanghebbenden samen een procedure voert of zaken van verschillende belanghebbenden gezamenlijk zijn behandeld kan een zodanig matigende invloed hebben op de spanning, het ongemak en de onzekerheid die worden ondervonden door een te lang durende procedure, dat dit een reden kan vormen om de wegens schending van de redelijke termijn toe te kennen schadevergoeding te matigen. Bij dit laatste blijft vooropstaan dat iedere belanghebbende een zelfstandig recht op schadevergoeding heeft (vgl. HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:147).

34. De omstandigheid dat ook aan de fiscale partner navorderingsaanslagen zijn opgelegd over eerdere jaren heeft naar het oordeel van de rechtbank geen matigende invloed zoals verweerder heeft betoogd. Eiseres en haar partner zijn afzonderlijke belastingplichtigen. Zij zijn beiden afzonderlijk in een belastinggeschil betrokken en moeten dus geacht worden ieder afzonderlijk spanning en frustratie te hebben ondervonden, en hebben op die grond beiden zelfstandig recht op immateriële schadevergoeding Niet valt in te zien waarom het feit dat de fiscale partner ook in een belastinggeschil betrokken is, de (veronderstelde) spanning en frustratie bij eiseres zou verminderen. Misschien is het tegendeel zelfs het geval. Bovendien is voor matiging van de immateriële schadevergoeding slechts aanleiding indien de zaken in alle fasen gezamenlijk zijn behandeld en indien de zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Nu verweerder in deze zaak de stelling heeft ingenomen dat sprake is van kwade trouw bij eiseres, en dat op die grond een navorderingsaanslag aan haar kan worden opgelegd, hetgeen niet speelt in de zaken van haar echtgenoot, is de rechtbank van oordeel dat deze zaken niet in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp.

35. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank verweerder veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000 voor de overschrijding van de redelijke termijn.

36. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

37. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de te vergoeden kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde in beroep beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.572 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1). Daarbij acht de rechtbank de onderhavige zaak en de gelijktijdig behandelde zaken van [A] (HAA 19/4081 en HAA 19/4082) onderling samenhangend. Daarom zal de helft van dit bedrag, oftewel € 786, in deze uitspraak worden toegekend. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 en de daarmee samenhangende beschikking belastingrente en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

-

veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000 voor de overschrijding van de redelijke termijn;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 786; en

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier, op 10 september 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel