Home

Rechtbank Noord-Holland, 13-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:9102, AWB - 20_968

Rechtbank Noord-Holland, 13-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:9102, AWB - 20_968

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
13 november 2020
Datum publicatie
23 november 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:9102
Zaaknummer
AWB - 20_968

Inhoudsindicatie

Beroep kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 20/968

(gestelde gemachtigde: G.H. Rijssel),

en

Procesverloop

Het bezwaar van eiseres gericht tegen de aanslag omzetbelasting met betrekking tot tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015 is door verweerder op 22 november 2019 niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft op 6 januari 2020 tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb uitspraak zonder zitting.

2. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht betalen. In een zaak als deze is het griffierecht op grond van artikel 8:41, tweede lid, van de Awb € 354. Op grond van artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb moet het griffierecht binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier dat het verschuldigd is, zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of zijn betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, is het beroep op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.

3. De griffier heeft bij brief van 28 februari 2020 eiseres in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Eiseres heeft niet gereageerd. Vervolgens heeft de griffier bij aangetekend verzonden brief van 28 maart 2020 eiseres nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Nader door de rechtbank ingesteld onderzoek bij PostNL heeft uitgewezen dat deze brief op 31 maart 2020 is bezorgd en dat voor ontvangst is getekend. Eiseres heeft niet gereageerd.

4. Eiseres heeft het griffierecht niet op tijd betaald. Eiseres heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus niet gebleken van een verontschuldiging voor dit verzuim.

5. Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Awb een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.

6. Vast staat dat verweerder het bestreden besluit bekend heeft gemaakt op 22 november 2019 door verzending per post, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 3 januari 2020. Eiseres heeft op 6 januari 2020 beroep ingesteld. Het beroepschrift is dus niet tijdig ingediend.

7. Bij aangetekende brief van 27 februari 2020 heeft de rechtbank eiseres in de gelegenheid gesteld schriftelijk te laten weten waarom zij het beroepschrift na afloop van de termijn heeft ingediend. Deze brief is onbestelbaar aan de rechtbank geretourneerd met de mededeling “Niet afgehaald”. Vervolgens heeft de rechtbank deze brief op 18 maart 2020 per gewone post naar het door eiseres opgegeven postadres toegezonden.

8. Verder merkt de rechtbank op dat eiseres, gelet op de artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb, en gelet op het bepaalde in artikel 8:24, tweede lid, van de Awb in samenhang met artikel 6:6 van de Awb, ook in verzuim geweest binnen de gestelde termijn de gevraagde machtiging, de gronden die betrekking hebben op het niet ontvankelijk verklaren van het bezwaar en een uittreksel uit het handelsregister over te leggen. Bij eveneens aangetekend verzonden brief van 27 februari 2020 is eiseres gewezen op dit verzuim en is zij verzocht om deze uiterlijk binnen vier weken na datum van verzending te herstellen. Hierbij is vermeld dat, indien eiseres niet aan dit verzoek voldoet, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Ook deze brief is, na te zijn geretourneerd aan de rechtbank met de mededeling “Niet afgehaald”, op 18 maart 2020 per gewone post naar het door eiseres opgegeven postadres gezonden.

9. Bij brief van 4 mei 2020 heeft eiseres verzocht uitstel te verlenen voor het indienen van de verzuimen. De gestelde gemachtigde van eiseres is door de lockdown vanwege het coronavirus gestrand in Suriname. Dit verzoek is toegewezen. Aan eiseres is bij brief van 2 juni 2020 meegedeeld dat de verzuimen voor 1 september 2020 moeten zijn hersteld. Eiseres heeft binnen die termijn niet gereageerd.

10. De rechtbank is van oordeel dat aan eiseres een afdoende termijn is gegeven voor herstel van de verzuimen. De brief van 2 juni 2020 is verzonden naar het door de gestelde gemachtigde opgegeven correspondentieadres. Indien de gestelde gemachtigde als gevolg van de lockdown op 1 september nog steeds niet in staat was de belangen van eiseres op afdoende wijze te behartigen, had hij daarvoor bijstand kunnen inroepen. Dat de gestelde gemachtigde dit heeft nagelaten dient voor zijn rekening te blijven. Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat eiseres een goede verontschuldiging heeft voor het niet tijdig indienen van het beroepschrift en het niet herstellen van de verzuimen binnen de door de rechtbank gestelde termijn.

11. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 13 november 2020.

Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel