Rechtbank Noord-Holland, 09-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:9156, AWB - 19 _ 2878
Rechtbank Noord-Holland, 09-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:9156, AWB - 19 _ 2878
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 9 november 2020
- Datum publicatie
- 17 november 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:9156
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 2878
Inhoudsindicatie
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door eiser gemaakte kosten voor de aanschaf van het apparaat niet aftrekbaar. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het apparaat hoofdzakelijk door zieke of invalide personen wordt gebruikt. Geen aanleiding bestaat om eraan te twijfelen dat (i) het apparaat is gekocht in verband met de ziekte, en (ii) dat het kunnen gebruiken van het apparaat heeft bijgedragen aan de kwaliteit van het leven van eiser zijn zoon. Echter is dat onvoldoende om de kosten in aftrek te kunnen brengen.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/2878
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.037. Gelijktijdig is bij beschikking een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 73.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2020 te Haarlem.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde [A] .
Overwegingen
Feiten
1. Op 31 augustus 2017 heeft eiser zijn aangifte ib/pvv voor het jaar 2016 ingediend en daarin een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 27.791. In de aangifte heeft eiser een aftrek van specifieke zorgkosten aangegeven van € 11.000.
2. Eiser heeft een zoon. De moeder van de zoon (hierna: de moeder) en eiser zijn niet meer bij elkaar/gescheiden. Bij de zoon van eiser, [B] (hierna: de zoon), is de ziekte van Lyme vastgesteld. Ten behoeve van zijn zoon heeft eiser, samen met de moeder, een bioresonatieapparaat, Rayocomp PS 10, (hierna: het apparaat) aangeschaft. Eiser heeft hiertoe op 24 maart 2016 het bedrag van € 2.600 betaald aan de moeder, die het apparaat vervolgens heeft aangeschaft voor € 5.195.
3. Op 1 oktober 2018 heeft verweerder aan eiser een vragenbrief toegezonden, waarin hem is verzocht bewijsstukken ter zake van de in de aangifte opgenomen specifieke zorgkosten te overleggen. Op 8 oktober 2018, ontvangen door verweerder 11 oktober 2018, heeft eiser hierop gereageerd.
4. Naar aanleiding van de antwoorden van eiser heeft verweerder op 30 oktober 2018 een aanvullende vragenbrief aan eiser toegezonden.
5. Bij brief van 5 december 2018 heeft verweerder aan eiser bericht dat hij voornemens is een aanslag op te leggen die afwijkt van de aangifte.
6. Op 15 december 2018, ontvangen door verweerder op 19 december 2018, heeft eiser op dit voornemen om af te wijken van de aangifte gereageerd.
7. Met dagtekening 27 december 2018 heeft verweerder aan eiser de mededeling gestuurd van de op te leggen aanslag ib/pvv over het jaar 2016. Naar aanleiding van de overgelegde informatie van eiser, heeft verweerder eiser geïnformeerd dat de kosten voor geneeskundige hulp verhoogd zullen worden met een bedrag van € 292 en de uitgaven voor hulpmiddelen gecorrigeerd zullen worden naar nihil.
8. Met dagtekening 12 januari 2019 heeft verweerder eiser een aanslag ib/pvv 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.037. De in aftrek toegelaten specifieke zorgkosten betreft € 5.754.
9. Eiser heeft op 13 februari 2019 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
10. Verweerder heeft met dagtekening 15 mei 2019 uitspraak op bezwaar gedaan.
Geschil 11. In geschil is de hoogte van de aftrekbare uitgaven voor specifieke zorgkosten. In het bijzonder is in geschil of de gestelde uitgave voor het apparaat van € 2.600 in aftrek kan worden gebracht.
12. Eiser stelt dat het apparaat als hulpmiddel aangemerkt dient te worden nu het apparaat hoofdzakelijk door zieke of invalide personen wordt gebruikt. Eiser stelt zich daarnaast op het standpunt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslag juist is en daarom zijn bezwaar heeft kunnen afwijzen. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag over het jaar 2016 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 16.499.
13. Verweerder stelt dat het apparaat niet aangemerkt kan worden als een hulpmiddel nu het apparaat niet hoofdzakelijk door zieke of invalide personen wordt gebruikt. Subsidiair stelt verweerder dat eiser zich niet redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van de uitgaven. Meer subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat geen sprake is van drukkende kosten als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voor het apparaat niet declarabel zijn bij de zorgverzekering van de moeder . Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
14. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Hulpmiddel
15. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet IB 2001, is persoonsgebonden aftrek het gezamenlijk bedrag van op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten. Op grond van artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet IB 2001 zijn uitgaven voor specifieke zorgkosten aan te merken als persoonsgebonden aftrekposten.
16. Op grond van artikel 6.16 van de Wet IB 2001 worden uitgaven voor specifieke zorgkosten die zijn gedaan voor, onder andere, de jonger dan 27-jarige kinderen van belastingplichtige bij de belastingplichtige in aanmerking genomen.
17. Op grond van artikel 6.17, eerste lid en onder d, van de Wet IB 2001 zijn aftrekbaar de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor andere hulpmiddelen, voor zover deze hulpmiddelen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt.
18. Gelet hierop is voor de kwalificatie als hulpmiddel beslissend of het apparaat een bijzondere hoedanigheid bezit welke meebrengt dat deze hoofdzakelijk wordt gebruikt door zieke en/of gehandicapte personen.
19. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat het op de weg ligt van eiser, die aanspraak maakt op de aftrekpost, om aannemelijk te maken dat hij aan de voorwaarden daarvoor voldoet. Zo dient eiser onder meer aannemelijk te maken dat het apparaat een zodanig bijzondere hoedanigheid bezit dat dit middel hoofdzakelijk worden gebruikt door zieke en/of invalide personen.
20. Eiser stelt dat het apparaat een hulpmiddel is. Eiser benadrukt dat het apparaat zijn zoon in staat stelt de normale lichaamsfuncties uit te oefenen door het grotendeels opheffen van de beperkingen die zijn chronische ziekte van Lyme oplegt. Dankzij het apparaat heeft zijn zoon kort geleden zijn bachelor diploma kunnen behalen en tennist en voetbalt hij weer. Door het nauwkeurig instellen van de software wordt bereikt dat het systeem tot in details (leeftijd, geslacht, aard en symptomen van de klachten en het ziektebeeld e.d.) slechts voor een specifiek persoon geschikt wordt gemaakt en als zodanig niet bruikbaar is voor anderen.
21. Verweerder stelt dat het apparaat niet van een zodanige aard is dat het hoofdzakelijk door zieke of invalide personen wordt gebruikt. Ter onderbouwing verwijst verweerder naar de brochure van het apparaat en verschillende websites. Volgens verweerder kan hieruit worden opgemaakt dat het apparaat niet hoofdzakelijk door zieke of invalide personen wordt gebruikt, omdat het apparaat ook gebruikt wordt:
- in de diergeneeskunde;
- bij kinderen ter ondersteuning bij zenuwachtigheid en concentratieproblemen;
- ter preventie van ziekten.
22. De rechtbank ziet geen aanleiding om eraan te twijfelen dat (i) het apparaat is gekocht in verband met de ziekte, en (ii) dat het kunnen gebruiken van het apparaat heeft bijgedragen aan de kwaliteit van het leven van eiser zijn zoon. Dat is echter niet voldoende om de kosten in aftrek te kunnen brengen. Het moet immers - zie de wettekst – gaan om een hulpmiddel “van een zodanige aard (…) dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt”.
23. De rechtbank is van oordeel dat eiser, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk heeft gemaakt dat het apparaat hoofdzakelijk door zieke of invalide personen wordt gebruikt (vlg. Hoge Raad 5 maart 2004, nr. 33.428, ECLI:NL:HR:2004:AO5054). Volgens de brochure en informatie, aangedragen door verweerder, wordt het apparaat bijvoorbeeld ook gebruikt in de diergeneeskunde, bij kinderen met zenuwachtigheid en concentratieproblemen en ter preventie van ziekten. Van een hulpmiddel in de zin van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001 is derhalve geen sprake, zodat de gestelde uitgaven ter zake van het apparaat ook niet op grond van deze bepaling voor aftrek in aanmerking komen.
Schending motiveringsbeginsel
24. Eiser heeft in het beroepschrift aangegeven dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslag juist is en des gevolg zijn bezwaar heeft kunnen afwijzen. De rechtbank vat dit op als een beroep op schending van het motiveringsbeginsel. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur voldoende duidelijk aangegeven dat de kosten niet in aftrek zijn toegelaten, omdat verweerder niet de mening van eiser deelt dat het apparaat hoofdzakelijk door zieke of invalide personen wordt gebruikt en het apparaat niet iemand in staat stelt de normale lichaamsfunctie uit te oefenen, wat niet mogelijk zou zijn zonder het apparaat. Van schending van het motiveringsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
25. Nu de rechtbank van oordeel is dat niet gesproken kan worden van een hulpmiddel in de zin van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de vragen of eiser zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen was tot het doen van de uitgaven.
26. Ook het meer subsidiaire standpunt van verweerder dat geen sprake is van drukkende kosten in de zin van artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001, omdat de moeder van de zoon mogelijkerwijs bij de ziektekostenverzekeraar de kosten voor de aanschaf van het apparaat had kunnen declareren, behoeft in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen geen beoordeling meer.
27. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
28. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 9 november 2020 door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Doesburg, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: