Rechtbank Noord-Holland, 23-10-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:9199, AWB - 20 _ 1239
Rechtbank Noord-Holland, 23-10-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:9199, AWB - 20 _ 1239
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 23 oktober 2020
- Datum publicatie
- 10 november 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:9199
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 1239
Inhoudsindicatie
De rechtbank oordeelt dat een parkeerder bij aanvang parkeerbelasting is verschuldigd en dat het de verantwoordelijkheid van de parkeerder is om te voldoen aan de betalingsverplichting. Eiser had zich bij aanvang ervan moeten vergewissen of hij had voldaan aan zijn betalingsverplichting. Dit heeft eiser nagelaten. Als hij dit had gedaan, dan had hij of de parkeer app op de juiste wijze in werking kunnen stellen, dan wel kunnen besluiten om bij een parkeerautomaat te betalen. Het beroep is ongegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1239
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser op 11 december 2019 een naheffingsaanslag parkeerbelasting (bestaande uit € 2,60 parkeerbelasting en € 62 kosten naheffing, hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser en verweerder hebben ieder een nader stuk ingediend, welke in afschrift aan de wederpartij is gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2020 te Haarlem.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde [A] .
Overwegingen
Feiten
1. De auto van eiser met kenteken [#] (de auto) stond op 11 december 2019 om 14:33 uur geparkeerd op het parkeerterrein aan de Van Dedemsvaart te Hoorn. Voor het parkeren aan de Van Dedemsvaart gold een tarief van € 2,60 aan parkeerbelasting per dag.
2. De parkeercontroleur heeft op bovengenoemde datum en bovengenoemd tijdstip geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was betaald. Vervolgens is de naheffingsaanslag opgelegd.
Geschil
3. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd.
4. Eiser stelt dat de naheffingsaanslag niet terecht is opgelegd. Immers, hij had de wil wel om te betalen, maar de parkeer-app was niet in werking getreden ondanks dat hij deze had gestart. Na terugkomst bij zijn auto wilde eiser alsnog de parkeerbelasting voldoen, maar dat was ter plaatse niet mogelijk. Voorts klaagt eiser over de gebrekkige communicatie met verweerder, het ontbreken van redelijkheid en billijkheid en strijd met de proportionaliteit. In zijn nader stuk ageert eiser tegen het ‘pin-only’ beleid van de gemeente Hoorn, de omstandigheid dat verweerder de inning van parkeergelden legt bij de exploitant van de parkeer-app en de onmogelijkheid om bij een storing van de parkeer-app achteraf te betalen.
5. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
7. Artikel 234, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de parkeerbelasting wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte dan wel op andere wijze. Het tweede lid bepaalt - voor zover hier van belang - dat als voldoening op aangifte uitsluitend wordt aangemerkt het bij aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften.
8. Artikel 8 van de Verordening Parkeerbelastingen 2019 van de gemeente Hoorn (hierna: de Verordening) bepaalt dat de verschuldigde parkeerbelasting bij aanvang dient te worden voldaan door op elektronische wijze te betalen door inwerkingstelling van parkeerapparatuur, dan wel via de centrale computer van de mobiele parkeeraanbieders van de gemeente.
9. Volgens artikel 3 van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen stelt de raad het bedrag van de naheffingsaanslag vast met een maximum voor 2019 van € 62,70.
10. Volgens artikel 11 van de Verordening bedragen de kosten van de naheffingsaanslag over de parkeerbelasting € 62,00.
11. Artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet bepaalt dat ingeval een naheffingsaanslag wordt opgelegd, deze wordt berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan.
Overwegingen
12. De rechtbank overweegt dat bij aanvang van het parkeren belasting is verschuldigd. Volgens vaste jurisprudentie is het de verantwoordelijkheid van de parkeerder om te voldoen aan de betalingsverplichting. Het voldoen aan de betalingsverplichting kan bijvoorbeeld door middel van betaling bij een parkeerautomaat dan wel betaling via aan app. De keuze op welke wijze hij dat doet, is aan een parkeerder zelf. Dat de betaling om wat voor reden niet tot stand komt, is in beginsel – uitzonderingen daargelaten – voor rekening en risico voor de parkeerder.
13. Eiser had dus bij aanvang van het parkeren parkeerbelasting moeten betalen. Eiser had zich ook ervan moeten vergewissen of hij had voldaan aan zijn betalingsverplichting. Dit heeft eiser nagelaten. Als hij dit had gedaan, dan had hij of de parkeer app op de juiste wijze in werking kunnen stellen, dan wel kunnen besluiten om bij een parkeerautomaat te betalen. Betaling achteraf had eiser niet kunnen baten. De grieven van eiser die zien op de door hem gewenste betaling achteraf, waaronder de gestelde storing bij het digitale loket, en de communicatie daarover – wat daar ook allemaal van zij – kunnen dus ook niet slagen en evenmin tot een ander oordeel leiden.
14. De naheffingsaanslag is, overeenkomstig het bepaalde in artikel 234, lid 3, van de Gemeentewet, terecht opgelegd. Verder overweegt de rechtbank dat de kosten overeenkomstig de Verordening zijn vastgesteld en het in artikel 3, lid 1, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen vermelde maximum niet overstijgen. Gelet daarop is de naheffingsaanslag niet tot een te hoog bedrag opgelegd. Anders dan eiser stelt is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van strijd met proportionaliteit dan wel redelijkheid en billijkheid.
15. De door eiser aangevoerde gronden, zoals hiervoor weergegeven, alsmede de grieven die zien op de (digitale) communicatie met verweerder en het niet ingaan op het aanbod tot mediation, kunnen niet tot een ander oordeel leiden.
16. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
17. Voor een proceskostenveroordeling van verweerder tot betaling aan eiser van € 738,60, zoals door eiser bepleit, bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Schaafsma, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 23 oktober 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: