Rechtbank Noord-Holland, 18-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:9273, AWB - 20 _ 1090
Rechtbank Noord-Holland, 18-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:9273, AWB - 20 _ 1090
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 18 november 2020
- Datum publicatie
- 27 november 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:9273
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 1090
Inhoudsindicatie
Het beroep is buiten de wettelijke termijn ingediend en wordt niet-ontvankelijk verklaard.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1090
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2015 met dagtekening 7 september 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 96.515.
Verweerder heeft op 20 november 2018 een bezwaarschrift ontvangen tegen deze aanslag.
Op 30 augustus 2019 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 november 2019 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en dat verzoek afgewezen.
De rechtbank heeft op 14 januari 2020 een beroepschrift ontvangen tegen de uitspraak dat het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2020 te Haarlem.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. [a] en mr. [b] .
Overwegingen
Geschil 1. In geschil is of het beroep ontvankelijk is. Indien deze vraag positief wordt beantwoord, is in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
2. Eiser vindt het heel rigide om hem een korte termijnoverschrijding, van anderhalve week, aan te rekenen terwijl verweerder er twee jaar over doet om een definitieve aanslag op te leggen.
Materieel stelt eiser dat de hem aanvankelijk ten onrechte verleende arbeidskorting een gevolg is van een fout van de Belastingdienst. Dat hem dan bij het opleggen van de aanslag rente wordt berekend, acht hij niet terecht.
3. Verweerder neemt het standpunt in dat geen sprake is van een verschoonbare temrijnoverschrijding zodat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
5. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het eind van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
6. Vaststaat dat de bestreden uitspraak is gedagtekend 7 november 2019 en dat deze door eiser is ontvangen. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de dag van dagtekening van de uitspraak is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Het beroepschrift had dus 19 december 2019 bij de rechtbank ingediend moeten zijn, dan wel bij terpostbezorging uiterlijk op 19 december 2019, door de rechtbank uiterlijk 30 december 2019 moeten zijn ontvangen. Niet in geschil is dat het beroepschrift op 14 januari 2020 door de rechtbank is ontvangen. Hieruit volgt dat het beroep buiten de wettelijke termijn is ingediend.
7. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Artikel 6:11 van de Awb ziet op gevallen waarin eiser redelijkerwijs niet in staat was tegen een besluit tijdig een rechtsmiddel aan te wenden.
Eiser heeft geen argumenten genoemd die kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank overweegt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift een fatale termijn van openbare orde is, die door de rechtbank ambtshalve moet worden beoordeeld. Dit brengt met zich dat de duur van die termijn niet kan worden gewijzigd en het beroep zonder verschoonbare omstandigheden, zoals in dit geval, niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Proceskosten
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Anema, griffier. De beslissing is gedaan op 18 november 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: