Home

Rechtbank Noord-Holland, 13-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:9681, AWB - 19 _ 3375

Rechtbank Noord-Holland, 13-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:9681, AWB - 19 _ 3375

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
13 november 2020
Datum publicatie
23 november 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:9681
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3375

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslag IB/PVV. Verweerder heeft tegelijkertijd met het doen van uitspraak op bezwaar – waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard – een ambtshalve vermindering opgelegd waardoor het bedrag van de navorderingsaanslag onder €450 komt. De rechtbank is van oordeel dat in navolging op het arrest van de Hoge Raad van 26 juni 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1109) de navorderingsaanslag moet worden vernietigd gelet op het correctiebeleid van verweerder.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 19/3375

(gemachtigde: J.A. Klaver),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.209. Daarnaast is bij beschikking een bedrag van € 25 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag en beschikking gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2020 te Haarlem. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en mr. [B] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser volgde in 2015 een studie installatietechniek aan het [C] .

2. Namens eiser heeft M. Collij, welke samen met de gemachtigde werkzaam is bij Werkkollektief Hoorn, op 7 februari 2016 (digitaal) aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 gedaan. Hierin is een bedrag van € 1.368 in aftrek gebracht vanwege scholingsuitgaven.

3. Verweerder heeft met dagtekening 28 mei 2016 de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 aan eiser opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte.

4. Verweerder heeft eiser met dagtekening 14 maart 2017 een vragenbrief verzonden met betrekking tot de aftrek scholingsuitgaven. De vragenbrief is verzonden naar aanleiding van een ingesteld onderzoek naar het aangiftegedrag van de medewerkers van Werkkollektief Hoorn. Eiser heeft niet gereageerd op de brief.

5. Per brief van 22 juni 2017 heeft verweerder aangekondigd een navorderingsaanslag te zullen opleggen.

6. Met dagtekening 12 augustus 2017 is de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. Omdat eiser geen informatie of bewijsstukken voor de geclaimde aftrek van scholingsuitgaven heeft overgelegd, is de aftrek volledig gecorrigeerd. De navorderingsaanslag vermeldt een te betalen bedrag van € 553.

7. Namens eiser heeft zijn gemachtigde hiertegen bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 8 september 2017.

8. Op 30 maart 2018 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Hiervan is een verslag opgemaakt. Het verslag behoort tot de gedingstukken.

9. Na enige correspondentie over en weer betreffende de studiekosten van eiser, heeft de gemachtigde van eiser bij brief van 12 november 2018 te kennen gegeven dat hij zijn standpunt betreffende de aftrek van scholingsuitgaven laat vallen. In de brief is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“Hierbij bevestigt ondergetekende, [de gemachtigde], de ontvangst van uw brief van 8 november 2018, waarin u hem de kopie van de aangifte 2014 hebt toegestuurd van [eiser].

Tevens heeft u opgemerkt, dat [eiser] ook in 2014 al de studiekosten heeft afgetrokken voor zijn opleiding elektrotechniek aan het [C] .

Aangezien het niet goed mogelijk is twee jaar achter elkaar dezelfde studiekosten op te voeren, moet ondergetekende zijn bezwaarschrift op dit punt tegen de navorderingsaanslag 2015 intrekken.”

10. Verweerder heeft op 6 juni 2019 uitspraak op bezwaar gedaan waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard.

11. Per brief van – eveneens – 6 juni 2019 heeft verweerder een mededeling ambtshalve vermindering naar de gemachtigde van eiser gestuurd. In de brief is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“Op 25 november 2018 ontving ik uw brief van 12 november 2018 betreffende [eiser]. In deze brief geeft u aan dat u het bezwaar op het punt van de correctie studiekosten begrepen in de opgelegde navorderingsaanslag over 2015 intrekt.

Ik ben echter van mening dat u heeft aangetoond dat uw cliënt recht heeft op aftrek van het betaalde lesgeld in 2015 van zijn studie welke hij in 2014 is begonnen. Het aftrekbare bedrag stel ik vast op het lesgeld van € 746 minus de drempel van € 250 is € 496.

Ik deel u daarom hierbij mee dat ik een ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslag 2015 op zal leggen wegens een aftrek studiekosten van € 496.”

12. De dagtekening van de daarop gevolgde verminderingsbeschikking is 22 juni 2019. De verminderingsbeschikking vermeldt een te ontvangen bedrag van € 219.

13. Namens eiser heeft zijn gemachtigde tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft het (pro forma) beroepschrift op 16 juli 2019 ontvangen.

Geschil 14. In geschil is of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd.

Beoordeling van het geschil

Navorderingsaanslag

15. Tussen partijen is niet in geschil dat het na te vorderen bedrag met de verminderingsbeschikking van 22 juni 2019 onder een bedrag van € 450 komt, waar de navorderingsaanslag nog een bedrag van meer dan € 450 (namelijk € 553) vermeldde. Eiser heeft zich op grond hiervan op het standpunt gesteld dat de navorderingsaanslag moet worden vernietigd gelet op het correctiebeleid van verweerder waarbij navorderingsaanslagen worden vernietigd wanneer die uiteindelijk minder dan € 450 bedragen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat in een situatie als de onderhavige, waarbij de vermindering van de navorderingsaanslag het gevolg is van een ambtshalve vermindering, er geen rekening hoeft te worden gehouden met het correctiebeleid.

16. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 26 juni 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1109) het volgende, voor zover hier van belang, geoordeeld:

“In dit licht brengt een redelijke uitleg mee dat er geen aanleiding is verschil te maken tussen het geval waarin de inspecteur een navorderingsaanslag van niet meer dan € 450 oplegt en het geval waarin een navorderingsaanslag door aanwending van een rechtsmiddel wordt verlaagd tot een bedrag van niet meer dan € 450. De tekst en de strekking van de notitie bevatten geen aanknopingspunten om aan te nemen dat desondanks is beoogd het geval waarin een navorderingsaanslag door aanwending van een rechtsmiddel wordt verlaagd tot een bedrag van niet meer dan € 450 uit te sluiten van het in de notitie vermelde beleid.”

17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het voorgaande ook te gelden in een geval zoals het onderhavige waarbij de navorderingsaanslag middels een ambtshalve vermindering is verlaagd tot een bedrag van niet meer dan € 450. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen de aan hem opgelegde navorderingsaanslag en dat de ambtshalve vermindering – blijkens de brief van verweerder van 6 juni 2019 (zie onder 11) – heeft plaatsgevonden op basis van in de bezwaarfase door eiser overgelegde stukken, en verweerder deze vermindering bij uitspraak op bezwaar al had moeten toekennen. Dat de gemachtigde van eiser heeft aangegeven het bezwaar op het materiele punt in te trekken doet hier niet aan af nu verweerder voor de uitspraak op bezwaar, op grond van de overgelegde stukken wist dat het bezwaar voor het bij ambtshalve vermindering alsnog in aftrek toegestane bedrag materieel gegrond was. De ambtshalve vermindering heeft ook dezelfde dagtekening als de uitspraak op bezwaar.

18. Nu de (ambtshalve verminderde) navorderingsaanslag onder een bedrag van € 450 uitkomt, dient de navorderingsaanslag te worden vernietigd. Het beroep is gegrond. Het andere door eiser ingenomen standpunt, namelijk dat sprake is van een ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat, behoeft geen bespreking meer.

Immateriële schadevergoeding

19. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting een verzoek tot toekenning van een immateriële schadevergoeding gedaan. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank als volgt. Het bezwaarschrift is ingediend op 8 september 2017, de uitspraak op bezwaar is gedaan op 6 juni 2019 en de rechtbank doet uitspraak op 13 november 2020, zodat in deze zaken de redelijke termijn is overschreden met afgerond 15 maanden welke periode geheel is toe te rekenen aan de bezwaarfase. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan de redelijke termijn verlengd zou moeten worden zijn door verweerder niet gesteld. Gelet hierop bedraagt de immateriële schadevergoeding in deze zaak € 1.500 welke geheel door verweerder vergoed dient te worden.

Proceskosten

20. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.572 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vernietigt de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente;

-

veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.500;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.572;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van

mr. R.A. Brits, griffier, op 13 november 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel