Home

Rechtbank Noord-Holland, 27-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:9896, AWB - 20 _ 108

Rechtbank Noord-Holland, 27-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:9896, AWB - 20 _ 108

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
27 november 2020
Datum publicatie
10 december 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:9896
Zaaknummer
AWB - 20 _ 108

Inhoudsindicatie

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Verweerder heeft de naheffingsaanslag MRB terecht aan eiser opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder terecht uitgegaan van een naheffingsperiode van 15 juli 2017 tot en met 14 april 2019. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de auto vanaf een latere datum dan 15 juli 2017 ter beschikking aan eiser heeft gestaan. Hetgeen eiser ter zitting heeft verklaard tezamen met de overgelegde foto’s van een Pools APK-rapport acht de rechtbank onvoldoende om te oordelen dat de auto in de naheffingsperiode niet in Nederland ter beschikking heeft gestaan aan eiser. Voorts acht de rechtbank de verzuimboete passend en geboden.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 20/108

(gemachtigde: mr. M.B. Chylinska),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 15 juli 2017 tot en met 14 april 2019 een naheffingsaanslag Motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) opgelegd ten bedrage van € 2.952, alsmede bij beschikking een boete van € 2.952.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft op 14 oktober 2020 een nader stuk van eiser ontvangen. Dit stuk is in afschrift verzonden aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2020 te Haarlem.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M.B. Chylinska. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde [A] en [B] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser staat met ingang van 29 oktober 2009 in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) ingeschreven op een Nederland adres.

2. Bij een controle op 15 april 2019 om ongeveer 17:58 uur is geconstateerd dat eiser als bestuurder van een personenauto, van het merk Seat, met Pools kenteken [#] (hierna: de auto) van de Nederlandse weg heeft gebruik gemaakt.

3. Verweerder heeft eiser bij brief van 18 juli 2019 een vooraankondiging gezonden van de in verband met voormelde constatering op te leggen naheffingsaanslag en te nemen boetebeschikking. In de brief in onder meer opgenomen:

Opbouw naheffingsaanslag

Periode van naheffing 15 juli 2017 tot en met 14 april 2019

Basis tarief: € 911

Brandstoftoeslag: € 1.371

Provinciale opcenten: € 670

Boete: € 2.952

Te betalen: € 5.904 (na afronding)”

4. In de brief wordt eiser de mogelijkheid geboden hierop te reageren, waarbij tevens eventuele bewijsstukken kunnen worden meegezonden. Eiser heeft bij brief, ontvangen door verweerder op 2 augustus 2019, gereageerd.

5. Met dagtekening 29 augustus 2019 heeft verweerder de naheffingsaanslag opgelegd tot een te betalen bedrag van € 2.952. De daarbij opgelegde boete bedraagt € 2.952. Bij uitspraak op bezwaar zijn de naheffingsaanslag en boete gehandhaafd.

6. Op 13 november 2019, ontvangen door de rechtbank op 14 november 2019, heeft eiser beroep ingesteld.

Geschil 7. In geschil is of de naheffingsaanslag en de boete terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de auto niet gedurende de periode waarover is nageheven, in Nederland aan hem ter beschikking heeft gestaan.

8. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de auto slechts één keer is gebruikt om naar Polen te rijden. Tevens stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder met het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel.

9. Verweerder stelt dat de naheffingsaanslag en de boete terecht aan eiser zijn opgelegd. Eiser heeft geen stukken overgelegd, waarmee hij aannemelijk heeft gemaakt dat de auto in de periode van naheffing niet feitelijk aan hem ter beschikking heeft gestaan.

10. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Naheffingsaanslag

11. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) wordt ter zake van het houden van een personenauto MRB geheven.

12. Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet MRB wordt een motorrijtuig gehouden door degene die een in het buitenland geregistreerd motorvoertuig in Nederland feitelijk ter beschikking heeft.

13. Op grond van artikel 34, eerste lid, van de Wet MRB kan bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven en de belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald, de belasting worden nageheven. Voor de toepassing van dit lid wordt een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig aangemerkt als een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven.

14. Verweerder heeft de naheffingsaanslagen op grond van artikel 34, eerste lid, van de Wet MRB aan eiser opgelegd. Voor de beoordeling van de naheffingsaanslagen moeten diverse stappen worden doorlopen, zoals beschreven in het arrest van de Hoge Raad van 5 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:483, hierna: het arrest van de HR).

15. Hier doet zich de situatie voor dat geconstateerd is dat een als ingezetene van Nederland ingeschreven persoon gebruik van de weg in Nederland heeft gemaakt met een auto met buitenlands kenteken zonder dat daarvoor Nederlandse MRB is betaald. Op grond van de Wet MRB is het opleggen van de naheffingsaanslag MRB daarvoor als uitgangspunt terecht.

16. Vervolgens dient te worden beoordeeld of verweerder een juiste berekeningsperiode als uitgangspunt heeft genomen. Verweerder heeft de naheffingsaanslag berekend over de periode 15 juli 2017 tot en met 14 april 2019. Deze periode is als uitgangspunt niet te lang. De naheffingsaanslag mag namelijk in beginsel worden berekend over de periode die (op zijn vroegst) aanvangt op de dag waarop eiser is ingeschreven als ingezetene in de BRP en die eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop het gebruik van de wet wordt geconstateerd (artikel 34 juncto artikel 13, tweede lid, van de Wet MRB).

17. Ten slotte dient te worden beoordeeld of eiser is geslaagd in het leveren van tegenbewijs. De berekeningsperiode houdt in de kern een soort van bewijsvermoeden in met betrekking tot de periode waarin eiser houder was van de auto in Nederland in de zin van de Wet MRB. Eiser heeft de mogelijkheid tegenbewijs te leveren. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in de berekeningsperiode zijn hoofdverblijf in Nederland had. Er zijn dan twee tegenbewijsmogelijkheden. Eiser heeft de mogelijkheid om aannemelijk te maken (i) dat de auto in Nederland ter beschikking heeft gestaan met ingang van een latere datum dan 15 juli 2017, en (ii) dat de auto in een of meer tussenliggende tijdvakken niet in Nederland ter beschikking heeft gestaan. Gelet op rechtsoverwegingen 5.1.9, slotzin, en 5.7.2 van het arrest van de HR, moet onder ‘in Nederland ter beschikking staan’ worden verstaan ‘in Nederland feitelijk en niet geheel voorbijgaand ter beschikking staan’.

18. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder terecht uitgegaan van een naheffingsperiode van 15 juli 2017 tot en met 14 april 2019. Met de door eiser overgelegde bewijsstukken en verklaringen heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de auto vanaf een latere datum dan 15 juli 2017 ter beschikking aan eiser heeft gestaan. De verklaring van eiser dat slechts tweemaal met de auto is gereden wordt niet ondersteund door concreet en verifieerbaar bewijs. Verder heeft eiser foto’s van een Pools APK-rapport overgelegd. Aan deze stukken kan geen afdoende bewijs worden ontleend dat de auto in de naheffingsperiode niet in Nederland ter beschikking heeft gestaan aan eiser. Eiser is immers de eigenaar van de auto met Pools kenteken. De auto moet daarom in Polen (apk)gekeurd en verzekerd worden, ook als de auto in Nederland is. Gelet op vorenstaande is de naheffingsaanslag MRB terecht opgelegd.

Boetebeschikkingen

19. Nu de naheffingsaanslag MRB terecht is opgelegd, is sprake van een verzuim als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de Wet MRB. Verweerder kan op grond van artikel 37 van de Wet MRB in samenhang met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) en het bepaalde in paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB), een verzuimboete opleggen van ten hoogste 100%, met een maximum van € 5.278. Opmerking verdient verder dat opzet of schuld niet vereist is. Wel moet een boete achterwege blijven bij afwezigheid van alle schuld.

20. De boete is in overeenstemming met artikel 37 van de Wet MRB juncto artikel 67c van de Awr opgelegd. Het beboetbare feit is begaan. Eiser heeft namelijk gebruik gemaakt van de weg in Nederland met de auto, met een buitenlands kenteken, zonder MRB te hebben voldaan.

21. Beoordeeld dient verder te worden of de boete passend en geboden is of dat de boete achterwege dient te blijven bij afwezigheid van alle schuld. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gesproken worden van afwezigheid van alle schuld. Eiser heeft verder geen dan wel onvoldoende toereikende feiten of omstandigheden aangedragen die aanleiding vormen om de boete te matigen of te vernietigen. De rechtbank acht de boete dan ook passend en geboden.

22. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 27 november 2020 door mr. F. Kleefmann, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Doesburg, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel