Rechtbank Noord-Holland, 20-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:9985, AWB - 19 _ 5090
Rechtbank Noord-Holland, 20-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:9985, AWB - 19 _ 5090
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 20 november 2020
- Datum publicatie
- 1 december 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:9985
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 5090
Inhoudsindicatie
Proceskostenvergoeding na intrekking.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5090
(gemachtigde: mr. L.A. Fischer),
en
Procesverloop
Bij brieven van 11 oktober 2018 heeft verweerder aan eiseres mededelingen gedaan van wijzigingen van openstaande bedragen aan zorgtoeslag 2017 en kindertoeslag/kindgebonden budget 2017 als gevolg van betalingen/verrekeningen. Hij heeft eiseres acceptgiro’s gestuurd ter betaling van de resulterende bedragen.
Bij brief van 16 oktober 2018 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van een openstaande vordering zorgtoeslag 2018 ten bedrage van € 177 en eiseres een acceptgiro toegezonden ter betaling van dit bedrag.
Eiseres heeft tegen de besluiten van 11 en 16 oktober 2018 bezwaar gemaakt bij brief van 26 oktober 2018.
Bij brief van 16 november 2018 heeft verweerder aan eiseres mededeling gedaan van wijziging van een openstaand bedrag aan kindertoeslag/kindgebonden budget 2018 als gevolg van een verrekening. Hij heeft eiseres een acceptgiro gestuurd ter betaling van het resulterende bedrag.
Bij voorschotbeschikking van 21 november 2018 heeft verweerder de zorgtoeslag van eiseres voor 2018 opnieuw berekend en vastgesteld op € 1.237 en het kindgebonden budget voor 2018 opnieuw berekend en vastgesteld op € 1.382.
Bij brief van 23 november 2018 heeft eiseres verweerder gemeld dat haar bezwaar van 26 oktober 2018 mede is gericht tegen de besluiten van 16 en 21 november 2018.
Op 22 juli 2019 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld in verband met het uitblijven van een beslissing op het bezwaar. Zij heeft verzocht om een dwangsom.
Bij brief van 14 februari 2020 heeft verweerder het kindgebonden budget van eiseres voor 2018 definitief berekend en vastgesteld op € 1.382.
Met dagtekening 23 augustus 2019 heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 16 oktober 2018 geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is.
Bij brief van 27 augustus 2019 heeft hij het verzoek om een dwangsom afgewezen.
Eiseres heeft tegen de beslissing op het bezwaar van 23 augustus 2019 op 4 oktober 2019 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft op 31 januari 2020 en 17 juni 2020 de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank gezonden.
Op 29 juli 2020 heeft verweerder zijn beslissing op het bezwaar herzien en het bezwaar gegrond verklaard. Dit heeft volgens verweerder geen gevolgen voor de hoogte van de zorgtoeslag en het kindgebonden budget van eiseres over 2018. De afwijzing van het verzoek om een dwangsom heeft hij gehandhaafd. Wel heeft verweerder aan eiseres een vergoeding van € 525 toegekend voor de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
Eiseres heeft het beroep bij brief van 8 september 2020 ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het beroep heeft eiseres verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank.
De rechtbank heeft bij brief van 9 september 2020 verweerder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft van deze gelegenheid niet gebruikgemaakt.
Overwegingen
1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a van de Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
3. Op grond van artikel 8:75a, derde lid, van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de herziene beslissing op het bezwaar van 29 juli 2020 aan eiseres is tegemoetgekomen. Voorts staat vast dat eiseres het beroep heeft ingetrokken en dat eiseres tegelijk met de intrekking heeft verzocht om een proceskostenvergoeding.
5. Dit verzoek moet kennelijk worden toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).
6. Op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb vergoedt verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 47.
Beslissing
De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Marinus, griffier. De uitspraak is gedaan op 20 november 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: