Rechtbank Noord-Holland, 17-11-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:11900, AWB - 20 _ 401
Rechtbank Noord-Holland, 17-11-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:11900, AWB - 20 _ 401
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 17 november 2021
- Datum publicatie
- 29 december 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2021:11900
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 401
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting - goededoelenorganisatie - ondernemerschap - vrijgevigheid - reisbureauregeling
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummers: HAA 20/401 tot en met HAA 20/404
(gemachtigde: prof. dr. B.G. van Zadelhoff)
en
Procesverloop
HAA 20/401
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor een bedrag van € 13.230. Bij afzonderlijke beschikkingen is tevens een boete opgelegd van € 1.323 en is belastingrente ter hoogte van
€ 2.627 in rekening gebracht.
HAA 20/402
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2014 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor een bedrag van € 6.658. Bij afzonderlijke beschikkingen is tevens een boete opgelegd van € 665 en is belastingrente ter hoogte van
€ 1.072 in rekening gebracht.
HAA 20/403
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2015 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor een bedrag van € 14.506. Bij afzonderlijke beschikkingen is tevens een boete opgelegd van € 1.450 en is belastingrente ter hoogte van
€ 1.756 in rekening gebracht.
HAA 20/404
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2016 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor een bedrag van € 21.960. Bij afzonderlijke beschikkingen is tevens een boete opgelegd van € 2.196 en is belastingrente ter hoogte van
€ 1.781 in rekening gebracht.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze bovengenoemde naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen en beschikkingen belastingrente 2013 tot en met 2016 gegrond verklaard maar de naheffingsaanslagen 2013 tot en met 2015 niet dienovereenkomstig verminderd, het bezwaar tegen de boetebeschikkingen voor de jaren 2013 en 2014 (HAA 20/401 en HAA 20/402) ongegrond verklaard, en de boetebeschikkingen voor de jaren 2015 en 2016 (HAA 20/403 en HAA 20/404) vernietigd.
Eiseres heeft daartegen beroepen ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2021 te Haarlem.
Namens eiseres zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 3] en mr. [naam 4] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres (hierna ook: [eiseres] ) heeft ten doel gelden in te zamelen en daarmee [onderzoek] -onderzoek financieel te ondersteunen. Dit doet zij onder meer door de organisatie van een jaarlijks golftoernooi, de [eiseres] Masters, en daarnaast door activiteiten als [eiseres] in concert, [eiseres] at the Beach, [eiseres] Magazine, [eiseres] Jong, overige evenementen, een webshop, een lustrumgala en een evenement ter ere van de verjaardag van [eiseres] .
2. Een onderdeel van de [eiseres] Masters is het houden van een veiling.
3. Ook ontvangt eiseres donaties en giften.
4. Naar aanleiding van een verzoek om vooroverleg van 21 maart 2013 heeft verweerder bij brief gedagtekend 27 mei 2013 het standpunt ingenomen dat voor het buiten de heffing van omzetbelasting laten van een deel van de opbrengst van een veiling voldaan moet worden aan de voorwaarden van het Besluit van 20 december 2012, BLKB 2012/1982M.
5. Eiseres is in 2013 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2009 aangemerkt als ondernemer voor de omzetbelasting.
6. Naar aanleiding van door verweerder gestelde vragen over de aangiften omzetbelasting van eiseres zijn de onderhavige naheffingsaanslagen en beschikkingen belastingrente en boetes opgelegd.
Geschil 7.In geschil is of de naheffingsaanslagen 2013 tot en met 2016 terecht en voor de juiste bedragen zijn opgelegd en of de boetebeschikkingen voor de jaren 2013 en 2014 terecht zijn gehandhaafd. Meer specifiek is primair in geschil of eiseres ondernemer is voor de omzetbelasting, en subsidiair of eiseres aanspraak kan maken op toepassing van de reisbureauregeling op bepaalde geveilde veilingitems, of de onder de naam sponsoring ontvangen bedragen kunnen worden aangemerkt als vrijgestelde giften en of ten aanzien van het veilingitem [item] de (gehele) opbrengst als gift kan worden aangemerkt.
8. Eiseres stelt primair dat zij niet handelt in het economische verkeer, geen waarde toevoegt over de door haar verkregen en doorgeleverde goederen en diensten, en dat zij niet handelt op vergelijkbare wijze als ondernemers en daarom niet als ondernemer voor de omzetbelasting kan worden aangemerkt. Verder stelt eiseres subsidiair dat geen omzetbelasting verschuldigd is over de opbrengsten van veilingen omdat de reisbureauregeling van toepassing is en de gerealiseerde marge als gift dient te worden aangemerkt. Zo er sprake is van belastbaarheid is slechts een normale marge belastbaar, en niet de waarde/prijs van de reis. Ook stelt eiseres dat de ontvangen sponsorbijdragen geen vergoedingen voor een prestatie zijn en dus onbelast dienen te blijven. Wat betreft de boetes stelt eiseres dat geen sprake is van grove schuld maar van een pleitbaar standpunt. Ten slotte stelt eiseres dat ten onrechte geen vergoeding voor de bezwaarfase is toegekend. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen en de rente- en boetebeschikkingen.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beroepen voor de jaren 2013 tot en met 2015 in zoverre gegrond zijn dat de opgelegde naheffingsaanslagen dienen te worden verminderd tot € 10.193 (2013) € 4.489 (2014) en € 12.337 (2015), dat de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig dienen te worden verminderd, dat de boetes voor 2013 en 2014 dienen te vervallen, en dat het beroep tegen de naheffingsaanslag 2016 en de beschikking belastingrente 2016 ongegrond verklaard dient te worden.
Beoordeling van het geschil
Ondernemerschap omzetbelasting
10. Als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) wordt beschouwd een ieder die ‘een bedrijf of een beroep zelfstandig uitoefent’ of ‘een vermogensbestanddeel exploiteert om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen’. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 (hierna: Btw-richtlijn) is een belastingplichtige ‘eenieder die, op ongeacht welke plaats, zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit’. Het begrip ‘economische activiteiten’ omvat volgens artikel 9, eerste lid, tweede alinea, alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter en, onder meer, de exploitatie van een lichamelijke of onlichamelijke zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen. In het arrest van de Hoge Raad van 27 augustus 1985, ECLI:NL:HR:1985:BH0264, heeft de Hoge Raad overwogen dat aan de begrippen “bedrijf” in de Wet OB en “economische activiteit” in de Btw-richtlijn dezelfde betekenis moet worden toegekend.
11. Eiseres stelt dat zij een goededoelenorganisatie is die de gehele opbrengst van haar activiteiten aanwendt ten behoeve van [onderzoek] , en dat er geen sprake is van een economische activiteit en dus geen belastingplicht.
12. De rechtbank deelt deze stelling van eiseres niet. Eiseres organiseert onder meer een veiling waar items worden geveild die voor eiseres opbrengsten genereren. Naar het oordeel van de rechtbank staat die tegenprestatie in rechtstreeks verband met het geleverde goed nu de koper betaalt om te kunnen beschikken over dat goed. Zij treedt daarbij in concurrentie met aanbieders van vergelijkbare goederen en diensten, ook al is haar hoofddoelstelling het genereren van opbrengsten voor [onderzoek] . Zij draagt de goederen niet uit vrijgevigheid over aan de koper en van een symbolische vergoeding of van een vergoeding die niet in verband staat met het geleverde goed is, naar het oordeel van de rechtbank, geen sprake. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres economische activiteiten verricht en dient te worden aangemerkt als ondernemer in de zin van de Wet OB.
Reisbureauregeling, sponsoring en veilingen
13. Partijen zijn eensluidend van oordeel dat de reisbureauregeling van toepassing is. Zij verschillen van mening over wat dat in dit geval betekent voor de heffing van omzetbelasting. Eiseres stelt dat op grond van de reisbureauregeling de door eiseres gerealiseerde gehele marge is vrijgesteld van omzetbelasting omdat deze als gift moet worden aangemerkt, en dat als er al iets belast mag worden dit een normale marge voor een reisbureau zou moeten zijn, en niet de feitelijke marge. Bovendien zou het heffen van omzetbelasting tot cumulatie van omzetbelasting leiden omdat ook de inbrenger/donateur van de reis over de gedoneerde reis omzetbelasting zou moeten betalen. Verweerder heeft dit betwist en gesteld dat op grond van de reisbureauregeling nu juist de volledige opbrengst in de heffing betrokken moet worden omdat de inkoopprijs voor eiseres nihil is. Wat betreft de veiling van het item [item] stelt verweerder dat nu, naar eiseres zelf heeft gesteld, de heer [item] normaal geen rondleidingen verzorgt voor gezelschappen er geen normale prijs voor de rondleiding te bepalen is, de gehele veilingopbrengst is belast.
14. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt. De stelling van eiseres dat in de ontvangen tegenprestatie voor de geveilde items een gift zou zijn te onderkennen omdat een hogere dan de normale prijs zou zijn bepaald voor de geveilde items heeft eiseres niet, althans onvoldoende onderbouwd. Eiseres heeft in het geheel geen onderbouwing gegeven van wat dan de ‘normale’ prijs van een geveild item zou zijn en wat de op de veiling ontvangen prijs is en wat dan het giftelement zou zijn. Reeds op die grond wordt deze stelling van eiseres door de rechtbank dan ook verworpen. Daaraan doet niet af de als grief geopperde cumulatie van omzetbelasting, indien daarvan al sprake zou zijn (vgl. HR 13 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH5557).
15. In het Besluit van 18 december 2013, nr. BLKB 2013/2001M (Besluit Fondsenwerving), is in onderdeel 3 onder voorwaarden goedgekeurd dat het giftelement in de opbrengst van bijzondere evenementen, voor de levering van goederen en het verrichten van diensten buiten de heffing van omzetbelasting blijft. De daarvoor geldende voorwaarden zijn:
“Voor de toepassing van deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:
a. aan de afnemer is kenbaar gemaakt dat de opbrengst van het evenement bestemd is voor een specifiek ‘goed doel’ synoniem aan een charitatief doel. Hiervan is in elk geval sprake als het giftelement wordt afgedragen aan een Algemeen nut beogende instelling (ANBI).
b. de afnemer is er nadrukkelijk op gewezen dat hij bij wijze van gift voor de aangeboden prestatie boven de normale prijs een extra bedrag betaalt. Ook de hoogte van de gift is voor de afnemer bepaalbaar.
c. de opbrengst van het bijzondere evenement komt volledig ten goede aan het goede (charitatieve) doel. Als opbrengst wordt de behaalde omzet aangemerkt, verminderd met de directe, marktconforme, externe kosten, die gemaakt worden om het evenement te organiseren, zoals de eventuele zaalhuur en catering.
d. de voor de organisator van het evenement bevoegde inspecteur, moet zich voor de aanvang van het evenement schriftelijk akkoord hebben verklaard met toepassing van de goedkeuring.
Alleen het giftelement dat de afnemer van de prestatie als onderdeel van de vergoeding betaalt, blijft buiten de heffing.”
16. Op grond van de reisbureauregeling is de marge belast. Niet in geschil is dat de naheffingsaanslagen in zoverre juist zijn berekend dat de gehele ontvangen vergoeding in de heffing betrokken is omdat de inkoopprijs van de reizen voor eiseres nihil was nu de reizen aan eiseres gedoneerd waren. Voor zover eiseres betoogt dat deze marge in dit geval niet belast is, dan wel slechts een normale marge belast is omdat deze marge, of in elk geval de normale prijs voor een reis als gift is vrijgesteld van omzetbelasting, stuit dit af op het feit dat de afnemer van de prestatie de koper van de reis op de veiling is, hij daarvoor de geboden prijs betaalt, niet bepaalbaar is wat de normale prijs van een reis is en deze ook niet aan de afnemer kenbaar is gemaakt. Niet in geschil dat eiseres niet aan de voorwaarden van het Besluit Fondsenwerving van 18 december 2013 heeft voldaan nu aan de afnemer van een item op de veiling niet kenbaar is gemaakt welk onderdeel van de door hem betaalde vergoeding een gift is, en er evenmin vooraf schriftelijke goedkeuring van de bevoegde inspecteur is verkregen. Hetzelfde geldt voor de geveilde rondleiding door [item] . Het gelijk op deze onderwerpen is aan verweerder.
17. Eiseres heeft betoogd dat de vanwege sponsoring ontvangen bedragen van [bank] en [bedrijf 2] geheel of ten dele ten onrechte in de heffing zijn betrokken omdat deze kwalificeren als giften en niet als vergoeding voor een prestatie en er geen sprake zou zijn van een rechtsbetrekking tussen de partijen. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een rechtsbetrekking op grond van de door eiseres met die beide partijen gesloten overeenkomsten welke tot de gedingstukken behoren. Tegenover hun vergoeding ontvangen [bank] en [bedrijf 2] naamsbekendheid (door vermelding als sponsor op uitingen van eiseres), het ( [bedrijf 2] ) ter beschikking stellen van 200 exemplaren van het [eiseres] Magazine, advertentieruimte en redactionele pagina’s in dat blad, en ( [bank] ) mogelijkheden voor relatiemanagement, de mogelijkheid artikelen op de website en in de nieuwsbrief te plaatsen en aanwezigen bij events direct via email te benaderen. Het gelijk is ook op dit onderwerp aan verweerder.
18. Wel dienen de naheffingsaanslagen 2013 tot en met 2015 te worden verminderd tot de hiervoor onder 9. vermelde bedragen nu het jaarlijkse evenement [evenement] in die jaren in België plaatsvond en deze prestatie op grond van artikel 6d Wet OB in België belast is.
19. In haar beroepschrift heeft eiseres betoogd dat de (pre) pro rata op de algemene kosten onjuist berekend zou zijn en dat zij een hogere aftrek van voorbelasting nog zou gaan onderbouwen. Deze onderbouwing is echter door eiseres niet ingebracht. Nu de bewijslast ter zake van de aftrek van voorbelasting op eiseres rust, en eiseres geen enkele onderbouwing van haar standpunt heeft ingebracht, wordt deze beroepsgrond door de rechtbank verworpen.
Boetes
20. Nu verweerder ter zitting het standpunt heeft ingenomen dat de boetes voor de jaren 2013 en 2014 dienen te vervallen behoeven de beroepsgronden van eiseres tegen de boetes geen behandeling meer.
Immateriële schadevergoeding
21. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van
19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, wordt indien de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar (24 maanden) nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar dat die termijn is overschreden, waarbij ter bepaling van de totale vergoeding de geconstateerde overschrijding naar boven wordt afgerond.
22. Bij deze beoordeling gaat de rechtbank uit van samenhang van de vier ter beoordeling staande beroepen. Het bezwaarschrift in deze vier beroepen is op 4 februari 2019 door verweerder ontvangen. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 1 november 2019. De rechtbank doet op 17 november 2021 uitspraak. Daarmee is in beginsel de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil in de hoofdzaak met (afgerond) 10 maanden overschreden. Feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat deze termijn wegens bijzondere omstandigheden zou moeten worden verkort zijn gesteld noch gebleken.
23. In verband met deze overschrijding bestaat recht op een vergoeding van € 1.000. Verweerder heeft het aan hem toe te rekenen deel van de redelijke termijn van een half jaar met (afgerond) drie maanden overschreden. De rechtbank heeft het aan haar toe te rekenen deel van de redelijke termijn van anderhalf jaar met (afgerond) zeven maanden overschreden. Verweerder dient daarom van de schadevergoeding voor deze fase van de procedure 3/10 deel van € 1.000 te betalen, dus € 300, en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) 7/10 deel, dus € 700.
24. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank verweerder en de Minister van Justitie en Veiligheid veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 300 respectievelijk € 700 voor de overschrijding van de redelijke termijn in de eerste fase.
Proceskosten
25. Eiseres klaagt er terecht over dat verweerder geen proceskostenvergoeding in bezwaar heeft toegekend, nu de bezwaren (gedeeltelijk) gegrond zijn verklaard en in bezwaar om een proceskostenvergoeding was verzocht.
26. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.039 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 265, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1,5 vanwege vier of meer samenhangende zaken).
De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen in de zaken met de nummers HAA 20/401, 20/402 en 20/403 gegrond en vernietigt in zoverre de uitspraak op bezwaar;
- -
-
vermindert de naheffingsaanslag omzetbelasting 2013 tot een bedrag van € 10.193, bepaalt dat de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd wordt en dat de boetebeschikking wordt vernietigd;
- -
-
vermindert de naheffingsaanslag omzetbelasting 2014 tot een bedrag van € 4.489, bepaalt dat de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd wordt en dat de boetebeschikking wordt vernietigd;
- -
-
vermindert de naheffingsaanslag omzetbelasting 2015 tot een bedrag van € 12.337 en bepaalt dat de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd wordt;
- -
-
verklaart het beroep in de zaak met nummer HAA 20/404 ongegrond en bepaalt dat de uitspraak op bezwaar in zoverre in stand blijft;
- -
-
veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 300;
- -
-
veroordeelt de Minister van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van de door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 700;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.039;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht ten bedrage van € 345 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, voorzitter, en mr. B. van Walderveen en
mr. C. Tang, leden, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: