Rechtbank Noord-Holland, 20-12-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:12672, 203876
Rechtbank Noord-Holland, 20-12-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:12672, 203876
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 20 december 2021
- Datum publicatie
- 25 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2021:12672
- Zaaknummer
- 203876
Inhoudsindicatie
Uitspraakdatum: 20-12-2021, samenvatting: aanslag IB/PVV, schending hoorplicht: geen benadeling, aftrek zorgkosten, vertrouwensbeginsel.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20 / 3876
(gemachtigde: [A]),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.129. Daarbij heeft verweerder bij beschikking € 1 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 3 juni 2020 de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór aanvang van de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift aan verweerder verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2021 te Haarlem. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. [B] en [C].
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is geboren op [#] en is gehuwd.
2. Op 10 april 2018 heeft eiser een aangifte ib/pvv voor het jaar 2017 ingediend. Het hierin aangeven inkomen uit werk en woning bedraagt € 8.499. De in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten bedragen € 1.772 (na toepassing van de drempel) en de in aftrek gebrachte giften bedragen € 246.
3. Verweerder heeft met dagtekening 8 juni 2018 de voorlopige aanslag ib/pvv 2017 aan eiser opgelegd, conform de ingediende aangifte.
4. Verweerder heeft eiser bij brief van 26 juni 2018 gevraagd om informatie over de door hem in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten en giften.
5. Verweerder heeft eiser bij brief met dagtekening 16 oktober 2018 geïnformeerd over zijn voornemen om bij het opleggen van de aanslag ib/pvv 2017 af te wijken van de ingediende aangifte. De gemachtigde van eiser heeft op 12 november 2018 hierop gereageerd.
6. Verweerder heeft eiser bij brief van 4 december 2018 nogmaals gevraagd om informatie over de door hem in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten en giften. Verweerder heeft op 27 december 2018 een reactie van de gemachtigde van eiser ontvangen.
7. Verweerder heeft met dagtekening 9 april 2019 de aanslag ib/pvv 2017 aan eiser opgelegd. Daarbij heeft verweerder de door eiser geclaimde aftrek specifieke zorgkosten gedeeltelijk gecorrigeerd.
8. Verweerder heeft op 21 mei 2019 het (pro forma) bezwaarschrift van de gemachtigde van eiser tegen de aanslag ontvangen.
9. Verweerder heeft na herhaald verzoek de motivering van het bezwaarschrift van eiser op 17 oktober 2019 ontvangen. De gemachtigde van eiser heeft daarbij aangeven telefonisch gehoord te willen worden.
10. Verweerder heeft met dagtekening 2 april 2020 een vooraankondiging van de uitspraak op het bezwaarschrift aan de gemachtigde van eiser verstuurd. Verweerder heeft het verzoek van de gemachtigde van eiser voor een telefonisch hoorgesprek afgewezen en de gemachtigde van eiser nogmaals de gelegenheid gegeven om het verzoek om een telefonisch hoorgesprek te motiveren. De gemachtigde van eiser heeft niet gereageerd.
11. Verweerder heeft bij brief van 14 mei 2020 de gemachtigde van eiser uitgenodigd voor een hoorgesprek op 25 mei 2020 te Amsterdam. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.
12. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 3 juni 2020 de aanslag ib/pvv 2017 gehandhaafd.
Geschil 13. In geschil is of de hoorplicht is geschonden. Voorts is in geschil of de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. Enkel de niet in aftrek toegelaten dieetkosten van € 400 zijn nog in geschil. Niet langer in geschil is dat recht bestaat op een aftrek van uitgaven van vervoer in verband met ziekte of invaliditeit van € 50 (voor verhogingsfactor). Daarnaast is in geschil of eiser zich met succes op het vertrouwensbeginsel kan beroepen. Tot slot is in geschil of eiser recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
14. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Verweerder heeft geweigerd om telefonisch te horen en voorts geweigerd om in goed overleg te komen tot een voor beide partijen geschikte datum voor een hoorgesprek, aldus eiser. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat met de overlegde stukken het recht van aftrek van specifieke zorgkosten voldoende aannemelijk is gemaakt. Verder is eiser van mening dat verweerder door het weigeren van de volledige aftrek van de aangevoerde dieetkosten het vertrouwensbeginsel heeft geschonden, omdat verweerder de dieetkosten voor het betreffende dieet in de jaren 2013 en 2015 wel in aftrek heeft toegelaten. Tot slot verzoekt eiser om toekenning van een vergoeding van immateriële schade vanwege de lange duur van de procedure. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag. In zijn nader stuk verzoekt eiser de zaak terug te verwijzen naar verweerder vanwege de schending van het hoorrecht.
15. Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat de hoorplicht is geschonden. De aanslag ib/pvv 2017 dient te worden verminderd vanwege de alsnog in aanmerking te nemen vervoerskosten van € 50 (voor verhogingsfactor), maar de verzochte aanvullende aftrek voor dieetkosten is terecht niet verleend. Voorts stelt verweerder dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden aangezien voor elk jaar afzonderlijk dient te worden beoordeeld of eiser aan zijn bewijslast met betrekking tot de specifieke zorgkosten heeft voldaan. Verweerder concludeert, gelet op de toekenning van de aftrek van de vervoerskosten en de schending van de hoorplicht, tot gegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Schending hoorplicht
16. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de hoorplicht is geschonden. De rechtbank heeft geen aanleiding verweerder hierin niet te volgen en zal dienovereenkomstig oordelen. De gemachtigde van eiser heeft vervolgens ter zitting verklaard terugverwijzing van de zaak naar verweerder te wensen om alsnog te kunnen worden gehoord. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser door het nalaten van het hoorgesprek niet in zijn belangen is geschaad, aangezien de grieven die in beroep zijn aangevoerd geen aanleiding geven om een ander standpunt in te nemen en verzoekt de rechtbank om uitspraak te doen.
17. Het hoorrecht is geschonden. Op grond van artikel 6:22 van de Awb kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen beginsel, door het bestuursorgaan dat op het bezwaar of beroep beslist, in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbende daardoor niet is benadeeld. Hiervan is sprake als een belastingplichtige zijn bezwaren in beroep schriftelijk heeft kunnen uiteenzetten en mondeling heeft kunnen toelichten, mits omtrent de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan tussen de inspecteur en de belastingplichtige (uiteindelijk) geen verschil van mening bestaat en het geschil betrekking heeft op een aangelegenheid waarbij de inspecteur geen beleidsvrijheid toekomt (vgl. Hoge Raad 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7495).
18. Het geschil betreft uitsluitend nog de aftrek van additionele dieetkosten. Eiser heeft zijn bezwaren in beroep schriftelijk kunnen uiteenzetten en mondeling kunnen toelichten. Er bestaat tussen partijen geen verschil van mening over de relevante feiten, namelijk dat door eiser wat betreft de additioneel geclaimde kosten geen dieetverklaring is overgelegd voor het jaar 2017, maar dat in geschil is in hoeverre bij gebreke daarvan, al dan niet op grond van het vertrouwensbeginsel, toch aftrek verleend moet worden. Dat is een juridische kwestie en verweerder neemt, zoals hierna zal worden overwogen terecht het standpunt in dat op grond van die feiten en omstandigheden geen aanspraak gemaakt kan worden op de geclaimde zorgkosten. Bovendien heeft gemachtigde van eiser ter zitting verklaard dat hij uitsluitend terugverwijzing wenst uit dwarsigheid jegens de bezwaarbehandelaars. De rechtbank concludeert dan ook dat ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, een besluit met gelijke uitkomst zou zijn genomen (vgl. CRvB 10 maart 2021, nr. 18/2042,
). De rechtbank is van oordeel dat eiser door het schending van het hoorrecht niet is benadeeld en terugverwijzing slechts een herhaling van zetten zou opleveren. Wel is reeds de schending van het hoorrecht grond om verweerder te veroordelen in de proceskosten.Vervoerskosten
19. Nu verweerder heeft erkend dat alsnog € 50 aan uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit in aanmerking kan worden genomen dient het belastbaar inkomen uit werk en woning na toepassing van de verhogingsfactor van 40% met € 70 te worden verlaagd.
Aftrek dieetkosten
20. Uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor een op medisch voorschrift gehouden dieet komen voor aftrek in aanmerking (artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)). Een medisch voorschrift dient onder meer te vermelden de dagtekening van het voorschrift, de ingangsdatum van het te volgen dieet en indien van toepassing de einddatum van het te volgen dieet (artikel 37, vijfde lid, onderdeel e, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001).
21. Op eiser rust de last aannemelijk te maken dat dergelijke uitgaven zijn gedaan, dat de uitgaven op hem hebben gedrukt en dat aan de eventuele overige voorwaarden voor aftrek is voldaan.
22. Eiser heeft voor een bedrag van € 1.100 aan kosten voor dieet in aftrek gebracht. Eiser wijst op de door hem overgelegde dieetbevestiging 2015 voor de diëten gevolgd door hemzelf, zijn echtgenote en kind. Verweerder heeft een bedrag van € 700 in aftrek toegelaten.
23. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aan zijn bewijslast voldaan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat voor een hoger bedrag dan de door verweerder in aftrek toegelaten dieetkosten daadwerkelijk uitgaven zijn gedaan en op eiser hebben gedrukt. De door eiser overgelegde dieetbevestiging 2015 kan niet dienen ter onderbouwing voor de diëten in 2017. Uit de dieetbevestiging blijkt dat de aan eiser, zijn echtgenote en kind voorgeschreven diëten een startdatum hebben van 1 januari 2015 en een einddatum van 31 december 2015. De verklaring kan daarom niet als onderbouwing dienen voor de diëten in 2017. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiser niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan.
Vertrouwensbeginsel
24. Eiser heeft voorts gesteld dat hij in 2013 en 2015 dezelfde dieetkosten in aftrek heeft gebracht en dat verweerder, nadat hij eiser hierover heeft bevraagd, de aanslagen overeenkomstig de aangiften heeft opgelegd dan wel de reeds opgelegde aanslagen heeft gehandhaafd. Eiser is van mening dat deze handelswijze van verweerder bij hem het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat deze uitgaven aftrekbaar waren.
25. Verweerder heeft gemotiveerd weersproken dat hij in 2013 en 2015 een bewust standpunt heeft ingenomen ten aanzien van de door eiser in aftrek gebrachte dieetkosten. Wel erkent verweerder dat hij eiser vragen heeft gesteld over de door hem in 2015 in aftrek gebrachte dieetkosten en dat hij vervolgens de aanslag ib/pvv 2015 in overeenstemming met de aangifte van eiser heeft opgelegd.
26. Het antwoord op de vraag of vertrouwen is opgewekt dat in rechte bescherming verdient, hangt in een situatie waarin verweerder eerdere aangiften heeft gevolgd, af van de waardering van de omstandigheden. Slechts indien die omstandigheden bij eiser de indruk hebben kunnen wekken dat een door verweerder gedurende een aantal jaren betreffende dezelfde aangelegenheid gevolgde gedragslijn berust op een bewuste standpuntbepaling, moet die vraag bevestigend worden beantwoord (vgl. Hoge Raad 13 december 1989, ECLI:NL:HR:1990:ZC4194, BNB 1990/119).
27. Eiser heeft tegenover de gemotiveerde bespreking door verweerder geen feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt die de conclusie wettigen, dat verweerder bij de aanslagregeling voor de jaren 2013 en 2015 bewust een standpunt heeft ingenomen ten aanzien van de aftrekbaarheid van de door eiser aangeven dieetkosten, noch dat bij eiser in redelijkheid de indruk heeft kunnen ontstaan dat de door verweerder gevolgde gedragslijn berustte op een bewuste standpuntbepaling. De enkele omstandigheid dat eiser aan verweerder op diens verzoek informatie heeft verschaft over de door hem in de jaren 2013 en 2015 in aftrek gebrachte dieetkosten en verweerder de aanslagen overeenkomstig de aangiften heeft opgelegd dan wel de reeds opgelegde aanslagen heeft gehandhaafd is hiertoe onvoldoende. Dit is te meer zo nu voor de aftrek van specifieke zorgkosten geldt dat de omvang van deze kosten en in hoeverre deze op eiser hebben gedrukt elk jaar opnieuw voor dat jaar aannemelijk gemaakt dienen te worden. Op deze grond kan eiser geen vertrouwen ontlenen aan de afhandeling door verweerder van de door eiser in aftrek gebrachte dieetkosten in twee eerdere jaren.
Vergoeding van immateriële schade
28. De gemachtigde van eiser heeft verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank als volgt. Het bezwaarschrift is ingediend op 21 mei 2019, de uitspraak op bezwaar is gedaan op 3 juni 2020 en de rechtbank doet uitspraak op 23 december 2021, zodat in deze zaak de redelijke termijn is overschreden met (afgerond) 7 maanden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1.000, welke (afgerond) volledig is toe te rekenen aan de bezwaarfase. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan de redelijke termijn verlengd zou moeten worden zijn niet gesteld of gebleken.
Proceskosten
29. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.761 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 265, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1).