Rechtbank Noord-Holland, 23-04-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:3688, AWB - 21 _ 1532
Rechtbank Noord-Holland, 23-04-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:3688, AWB - 21 _ 1532
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 23 april 2021
- Datum publicatie
- 3 mei 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2021:3688
- Zaaknummer
- AWB - 21 _ 1532
Inhoudsindicatie
Verzoekster wil een munitielift leveren en inbouwen op een Frans militair vaartuig. Verweerder heeft geweigerd om de vereiste vergunning te verlenen omdat het militair vaartuig zal worden geleverd aan de marine van de Verenigde Arabische Emiraten. De VAE zijn betrokken bij het conflict in Jemen. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek afgewezen. Niet is gebleken dat verzoekster verkeert in een acute financiële noodsituatie noch is komen vast te staan dat verweerders besluit om de vergunning te weigeren op voorhand onrechtmatig is.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/1532
(gemachtigden: mr. L. Hoekstra en mr. C.F.L. Kaijser),
en
Procesverloop
Verzoekster heeft op 22 september 2020 een aanvraag ingediend voor de verlening van een vergunning uitvoer of doorvoer strategische goederen of sanctiegoederen.
Verweerder heeft die aanvraag afgewezen bij beschikking van 15 februari 2021.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit. Het bezwaar is door verweerder ontvangen op 18 maart 2021.
Verzoekster heeft bij brief en e-mail van 2 april 2021 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2021 te Haarlem. Namens verzoekster zijn verschenen haar gemachtigden, bijgestaan door drs. ir. [A] . Namens verweerder zijn verschenen mr. drs. [B] en drs. [C] .
Overwegingen
Feiten
1. Verzoekster heeft op 15 juli 2020 een overeenkomst gesloten met de Franse onderneming [D] ( [D] ) om twee munitieliften in te bouwen in twee schepen (‘ [E] ).
2. [D] zal deze schepen leveren aan de marine van de Verenigde Arabische Emiraten (VAE).
3. De Franse autoriteiten hebben op 20 juli 2020 een exportvergunning afgegeven voor deze schepen.
4. Verzoekster heeft op 21 september 2020 een aanvraag ingediend om een vergunning te verlenen in verband met de levering van liften op een militair vaartuig met als eindgebruiker de VAE.
5. De Minister heeft met dagtekening 15 februari 2021 de vergunning afgewezen. In de afwijzing is onder meer het volgende opgenomen:
Vanwege deelname aan de door Saoedi-Arabië (K.S.A.) geleide coalitie in Jemen is
sinds 29 november 2018 in Nederland een presumption of denial van toepassing
op de export van militaire goederen naar de V.A.E. Dit betekent dat
vergunningaanvragen alleen worden toegekend indien onomstotelijk vaststaat dat
de goederen niet ingezet kunnen worden bij de strijd in Jemen.
Het recente rapport van de Group of Eminent Regional Experts on Yemen uit
september 2020 constateert dat de V.A.E. nog een duidelijke rol speelt in Jemen,
ondanks het feit dat de V.A.E. haar troepen grotendeels heeft teruggetrokken. Het
rapport beschrijft daarbij ook dat de marine van de V.A.E. actief is geweest in het
conflict en daarbij in verband is gebracht met schendingen van mensenrechten en
humanitair oorlogsrecht, met name via de maritieme blokkade van Jemen.
De [E] moeten nog worden afgebouwd, maar lenen zich bij uitstek
voor inzet bij maritieme blokkades, dus kan niet onomstotelijk worden
vastgesteld dat deze transactie geen bijdrage levert aan het conflict in Jemen.
De aanvraag is ook getoetst aan het E.U. Gemeenschappelijk Standpunt inzake
wapenexport. De V.A.E. wordt, als lid van de door K.S.A. geleide coalitie in Jemen,
in verschillende rapporten van o.a. het VN Panel of Experts on Yemen, de OHCHR
en internationale NGO’s zoals Amnesty International en Human Rights Watch
beschuldigd van schendingen van mensenrechten en humanitair oorlogsrecht in
Jemen. Er wordt gewezen op de verantwoordelijkheid van de coalitie, en
intensieve V.A.E. maritieme betrokkenheid bij het conflict in algemene zin.
Uit het rapport van de Group of Eminent Regional Experts on Yemen uit september
2020 blijkt ook dat de V.A.E. marine het afgelopen jaar actief is geweest met meer
dan 50 schepen en 1000 maritieme missies, zeer waarschijnlijk om Emirati
(militaire) transportschepen te beschermen en als logistieke ondersteuning van
aan V.A.E. gelieerde milities die in Jemen actief zijn. Al met al doorstaat de
aanvraag ook de toetsing aan criterium 2 van het E.U. Gemeenschappelijk
Standpunt inzake wapenexport niet. Ook toetsing aan criterium 6 is negatief.
Volgens de Group of Eminent International and Regional Experts on Yemen en
Panel of Experts Yemen bestaan duidelijke aanwijzingen dat de V.A.E. in het
conflict in Jemen het humanitair oorlogsrecht heeft geschonden. Bovendien
noemde het Panel of Experts on Libya (P0E) de V.A.E. expliciet als overtreder van
het VN-wapenembargo op Libië.
Verzoek en standpunten partijen
6. Verzoekster heeft bij wijze van voorlopige voorziening, zoals ter zitting is toegelicht, verzocht om:
- -
-
(primair) vast te stellen dat de Minister ten onrechte en op onjuiste gronden stelt dat de uitvoervergunning terzake van de liften niet kan worden verstrekt en dat de Minister gehouden is toestemming te verlenen;
- -
-
(subsidiair) toe te staan om de liftdeuren (en zo mogelijk de liften zelf) te leveren en te monteren hangende de bezwaar- en beroepsprocedure; en
- -
-
(meer subsidiair) de Minister op te dragen om binnen twee werkdagen uitspraak op bezwaar te doen en vervolgens met toepassing van 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak te doen in de hoofdzaak.
7. Ter onderbouwing van haar verzoek heeft verzoekster er – kort samengevat – op gewezen dat zij een groot financieel belang heeft bij nakoming van haar contractuele verplichtingen en dat niet-nakoming leidt tot aanzienlijke schade. Daarnaast stelt verzoekster zich op het standpunt dat de vergunning ten onrechte niet is verleend en dat dit besluit derhalve niet in stand kan blijven.
8. De Minister heeft ter zitting bepleit om het verzoek tot voorlopige voorziening af te wijzen. Ter onderbouwing heeft de Minister erop gewezen dat het besluit tot afwijzing van de vergunning op goede gronden is genomen. Ter zitting heeft de Minister de gronden nader toegelicht.
9. Voor het overige verwijst de voorzieningenrechter naar de gedingstukken.
Beoordeling
Wetgeving
10. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen. Daarbij geldt dat tegelijkertijd tegen hetzelfde besluit een bezwaar- of beroepsprocedure loopt (vereiste van connexiteit) en dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
11. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Connexiteit
12. Vaststaat dat verzoekster bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing van het verzoek. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldaan aan het connexiteitsvereiste.
Onverwijlde spoed – acute financiële noodsituatie
13. Het is daarbij primair aan verzoekster om in het geval dat zij zich tot de voorzieningenrechter richt met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, het element van de spoedeisendheid concreet te onderbouwen. Verzoekster moet stellen en bij betwisting door verweerder aannemelijk maken dat zij een spoedeisend belang heeft.
14. Verzoekster heeft daartoe aangevoerd dat zij een groot financieel belang heeft bij nakoming van haar contractuele verplichtingen jegens [D] . Mogelijk wordt zij geconfronteerd met schadeclaims en zal zij als gevolg van het niet mogen leveren, reputatieschade lijden. De Minister stelt zich op het standpunt dat ten tijde van het indienen van het bezwaar de spoedeisendheid ontbrak en dat zij zich voor wat betreft de huidige stand van zaken refereert aan het oordeel van de voorzieningenrechter.
15. Zoals de voorzieningenrechter tijdens de zitting aan partijen heeft voorgehouden, kan het treffen van een voorlopige voorziening in beeld kunnen komen indien naar het oordeel van de voorzieningenrechter het financiële belang zodanig zwaarwegend is dat hierdoor sprake is van een acute financiële noodsituatie voor verzoekster. Verzoekster heeft in dat kader in haar pleidooi en in haar toelichting ter zitting aangegeven dat de continuïteit van de onderneming niet wordt bedreigd, maar dat de belangen voor haar groot zijn.
16. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de schade die verzoekster lijdt of zal lijden, vooralsnog niet zodanig zwaarwegend is dat sprake is van een acute financiële noodsituatie voor verzoekster. Dat het financiële belang groot is, is in dit geval op zichzelf beschouwd, onvoldoende om te oordelen dat sprake is van spoedeisend belang.
Onverwijlde spoed – rechtmatigheid
17. In de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 495, nr. 3, p. 158) is over het treffen van een voorlopige voorziening het volgende vermeld:
“In deze procedure zal in het kader van de vereiste belangenafweging in de regel centraal staan de spoedeisendheid van de (gevraagde) voorziening, veelal vanwege de onmogelijkheid de eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit nog te herstellen. De uitspraak van de [voorzieningenrechter] komt tot stand op grond van een afweging van enerzijds het belang van betrokkenen dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering of niet-uitvoering van een besluit te dienen belang. (…).
De spoedeisendheid van het geding is gelegen in de wenselijkheid van rechtsbescherming ten aanzien van een eventuele onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit. Bij zijn belangenafweging zal de [voorzieningenrechter] mede acht kunnen slaan op de (on)rechtmatigheid van het bestreden besluit (vgl. HR 25 november 1977, AB 1978, 1, Plassenschap Loosdrecht). De praktijk heeft geleerd dat de onwenselijkheid van een onmiddellijke uitvoering gegeven is, indien naar voorlopig oordeel tot onrechtmatigheid van het in geding zijnde besluit moet worden besloten.”
18. In de Memorie van Antwoord (Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 495, nr. 6, p. 23) is het volgende vermeld:
“Bij de beoordeling van de vraag of het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden toegewezen speelt het voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. Indien de [voorzieningenrechter] over de rechtmatigheid van het besluit geen twijfel heeft, zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen. De vraag naar de onomkeerbaarheid speelt ook een rol, maar deze moet wel worden geplaatst in de sleutel van het voorlopig oordeel over de rechtmatigheid. Wij wijzen er in dit verband op, dat het toetsingscriterium voor de rechter niet is of de uitvoering van het besluit onomkeerbare gevolgen heeft, maar of gelet op de betrokken belangen een voorlopige voorziening is vereist. Indien naar het voorlopig oordeel van de rechter geen twijfel bestaat over de rechtmatigheid van het besluit, zal het algemene belang dat het bestuur zijn besluiten zonder nodeloze vertraging ten uitvoer moet kunnen leggen de doorslag geven, ook wanneer de uitvoering van dat besluit onomkeerbare gevolgen heeft.”
19. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter de rechtmatigheid van het besluit van de Minister om de vergunning te weigeren toetsen. Ten aanzien daarvan overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
20. In dat kader heeft verzoekster aangevoerd dat de afwijzing van de aanvraag niet wordt gedragen door een deugdelijke motivering en dus op onjuiste gronden berust. Immers, er geldt geen wapenembargo maar een ‘presumption of denial’. Uit de door de Minister aangehaalde rapportage van de Group of Eminent Regional Exports on Yemen volgt juist dat de VAE zich terugtrekken uit het conflict in Jemen. Ook is onduidelijk op welke wijze het EU gemeenschappelijk standpunt leidt tot afwijzing van het verzoek. Dit klemt temeer omdat de Franse autoriteiten op basis van hetzelfde EU gemeenschappelijk standpunt komen tot een geheel andere afweging. In dat kader heeft verzoekster er op gewezen dat dit in strijd is met EU beginselen alsmede EU verdragsvrijheden.
21. Op grond van de gedingstukken en de door de Minister gegeven toelichting ter zitting is de reden om de vergunning te weigeren de volgende. Het Nederlandse wapenexportbeleid is een volledige nationale bevoegdheid. Weliswaar wordt er getoetst aan het EU Gemeenschappelijk standpunt, maar als zijnde minimumnormen. Daarbij heeft de Minister gewezen op artikel 3 van voornoemd EU Gemeenschappelijk standpunt waarin is opgenomen dat het EU standpunt geen afbreuk doet aan het recht van lidstaten om in nationaal verband restrictievere regels toe te passen. Onderdeel van het Nederlandse wapenexportbeleid is het ‘presumption of denial’. Dit houdt in dat pas een vergunning wordt verleend als onomstotelijk vaststaat dat de desbetreffende goederen niet worden ingezet in de strijd in Jemen. Weliswaar heeft de VAE haar aanwezigheid in Jemen afgebouwd, maar is de VAE nog steeds betrokken bij het conflict in Jemen. In dat kader heeft verweerder gewezen op een rapporten van de Group of Eminent International and Regional Experts on Yemen aan de VN-Mensenrechtenraad van 28 september 2020 (A/HRC/45/6) respectievelijk 3 september 2019 (A/HRC/42/CRP.1) beiden te vinden op www.ohchr.org. De Minister heeft onder verwijzing naar specifieke passages in deze rapporten erop gewezen dat niet onomstotelijk vast staat dat de (marine) van de VAE niet langer betrokken is bij het conflict in Jemen. In dat kader heeft de Minister er ook op gewezen dat de marine van de VAE de haven van Assab in Eritrea huurt hetgeen duidelijk gericht is op operaties voor de kust van Jemen of zelfs logistieke operaties in Jemen. De zeeblokkade maakt voedselleveranties moeilijk en diverse instanties hebben geconcludeerd dat sprake is van schending van humanitair oorlogsrecht.
22. Gelet op het aangevoerde belang en de daarop gegeven, met stukken onderbouwde, toelichting, is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet kan worden gezegd dat het besluit om de vergunning te weigeren op voorhand onrechtmatig is. Ook de door eiseres aangevoerde mogelijke strijdigheden met EU recht dan wel de grondbeginselen daarvan, maken niet dat de voorzieningenrechter op voorhand tot de conclusie komt dat het besluit onrechtmatig is.
23. Gezien het voorgaande bestaat er naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter geen twijfel over de rechtmatigheid van het door verweerder genomen besluit. Het gestelde financiële belang van verzoekster maakt dat niet anders. Het belang van verweerder acht de voorzieningenrechter in dit geval doorslaggevend.
23. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb en wijst om die reden het verzoek om een voorlopige voorziening af.
25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B. Schaafsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2021,
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: