Home

Rechtbank Noord-Holland, 25-05-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:4227, AWB - 20 _ 1561

Rechtbank Noord-Holland, 25-05-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:4227, AWB - 20 _ 1561

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
25 mei 2021
Datum publicatie
28 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:4227
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1561

Inhoudsindicatie

Verordening leges 2019; is sprake van een belastbaar feit?; hoorplicht.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 20/1561

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een aanslag leges opgelegd van € 19,70.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2021 te Haarlem.

Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft met ingang van 30 juni 2019 zijn vergunning voor een vaste ligplaats voor een pleziervaartuig opgezegd.

2. Vervolgens heeft verweerder met dagtekening 3 juli 2019 op één aanslagbiljet verenigd een aanslag havengeld en een aanslag leges opgelegd. Het aanslagbiljet vermeldt hierover het volgende (voor zover relevant):

“(…)

Pleziervaart 07-9,99m havengeld vaste ligpl. 2 kwart. € 241,00

Leges opzeggen vaste ligpl. pleziervaartuig € 19,70

Wij berekenen u alsvolgt :

In verband met opzegging van uw ligplaats per 30-06-2019

Subtotaal € 260,70

(…)”

Geschil 3. In geschil is het antwoord op de vraag of sprake is van een belastbaar feit waarvoor leges kunnen worden geheven.

4. Verder is (vooraf) in geschil of de hoorplicht is geschonden.

Beoordeling van het geschil

Vooraf over de hoorplicht

5. Eiser heeft voor het eerst op de zitting aangevoerd dat hij niet is gehoord, terwijl hij daar wel om heeft verzocht in zijn bezwaarschrift. Volgens verweerder is deze beroepsgrond te laat aangevoerd. Dat eiser niet is gehoord, is overigens aan eiser zelf te wijten, omdat het bezwaarschrift naar een onbevoegd orgaan is gestuurd. Vanwege de doorzending is het verzoek om te worden gehoord gemist, aldus verweerder.

6. De rechtbank is het niet eens met het betoog van verweerder dat de beroepsgrond te laat is aangevoerd. Partijen verschillen niet van mening over de gang van zaken tijdens de bezwaarfase: eiser heeft in zijn bezwaarschrift aangegeven dat hij gehoord wil worden, waarna het horen niet heeft plaatsgevonden. De voor het eerst op de zitting aangevoerde stelling vereist niet een nader onderzoek van feiten en omstandigheden. Onder deze omstandigheden heeft verweerder zich voldoende kunnen verweren op de zitting en is verweerder dus niet in zijn procesvoering geschaad. De rechtbank zal daarom deze beroepsgrond wel bespreken.

7. De rechtbank is het ook niet eens met het betoog van verweerder dat het niet horen aan eiser zelf te wijten is. In het bezwaarschrift (zoals doorgestuurd naar verweerder) heeft eiser de vraag ‘Wilt u gehoord worden over het bezwaar?’ beantwoord met: ‘Ja, ik wil mijn bezwaar graag op een hoorzitting toelichten’. Eiser heeft in het bezwaarschrift dus duidelijk om een hoorzitting gevraagd. Verweerder heeft dat verzoek gemist. De rechtbank ziet niet wat de verkeerde adressering van het bezwaarschrift te maken heeft met de omstandigheid dat verweerder het bezwaarschrift slecht heeft gelezen. De kennelijk bij verweerder levende opvatting dat eiser ervan uit moest gaan dat het bezwaarschrift als gevolg van de onjuiste adressering niet in goede orde door het bevoegde bestuursorgaan zou worden ontvangen, is onverenigbaar met de doorzendverplichting van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In elk geval is dat geen reden (als genoemd in artikel 7:3 van de Awb) om niet te horen. Dit betekent dat eiser in strijd met artikel 7:2 van de Awb niet is gehoord.

8. Eiser heeft op de zitting uitdrukkelijk te kennen gegeven dat de zaak niet hoeft te worden teruggewezen naar verweerder. Ook heeft eiser de rechtbank verzocht de zaak inhoudelijk te behandelen. De rechtbank kan eiser in die wens volgen en zal daarom overgaan tot behandeling van het eigenlijke geschilpunt.

Is sprake van een belastbaar feit?

9. Eiser betoogt dat de leges pas in rekening mogen worden gebracht nadat de (jaarlijkse) aanslag havengeld is opgelegd. Omdat de aanslag havengeld nog niet was opgelegd ontbreekt de grondslag om leges te berekenen die samenhangen met de (extra) werkzaamheden voor de restitutie van havengeld.

10. Verweerder betoogt dat de leges worden geheven voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot opzegging van een ligplaatsvergunning en dat het geen verschil maakt of in verband daarmee restitutie van havengeld plaatsvindt.

11. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of in de situatie van eiser sprake is van een belastbaar feit waarvoor leges kunnen worden geheven. Volgens artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Op de grondslag van deze bepaling heeft de raad van de gemeente Haarlem de Verordening leges 2019 (hierna: Verordening) vastgesteld. In artikel 2, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat onder de naam ‘leges’ rechten worden geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, zoals genoemd in de Verordening en de daarbij behorende tarieventabel.

12. Hoofdstuk 18a Havendienst van de bij de Verordening behorende tarieventabel luidt als volgt (voor zover relevant):

“1.18a Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

(…)

1.18a.3 Tot wijziging en opzegging (bij restitutie) van een ligplaatsvergunning voor een pleziervaartuig € 19,70

(…)”

13. In een nader stuk van eiser heeft eiser gewezen op een link naar de volgende tekst op de website van de gemeente Haarlem:

“Wijzigen of opzeggen ligplaatsvergunning

Beslissing

Rechtsmiddel