Rechtbank Noord-Holland, 23-06-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:5128, AWB - 20 _ 1523
Rechtbank Noord-Holland, 23-06-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:5128, AWB - 20 _ 1523
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 23 juni 2021
- Datum publicatie
- 28 juni 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2021:5128
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 1523
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft niet voldaan aan de verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen. Omdat eiseres de brief in beroep zelf heeft overgelegd is zij hierdoor in dit geval niet in haar procespositie geschaad. Verder heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De gronden van het bezwaar zijn niet binnen de door verweerder gestelde termijn aangevuld maar verweerder was op het moment van het doen van uitspraak op bezwaar kennelijk op de hoogte van de gronden van het bezwaar. Er hebben o.a. hoorgesprekken plaatsgevonden. Het beroep is gegrond. De aanslag IB/PVV blijft in stand, deze is opgelegd in overeenstemming met de aangifte.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1523
(gemachtigde: mr. C. Jankie ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eisereses met dagtekening 19 september 2013 voor het jaar 2010 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.927. Voorts is bij gelijktijdig gegeven beschikking € 27 heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2021 te Haarlem.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. C. Jankie . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is in het onderhavige jaar gehuwd met [C] . Zij staat samen met haar echtgenoot ingeschreven op het adres [D] .
2. Tot de stukken behoren door verweerder op 2 april 2012 ontvangen aangiften ib/pvv 2010 op naam van eiseres en haar echtgenoot. De aangiften vermelden als ‘naam contactpersoon consulent/adviseur’: [E] .
3. In de aangifte van eiseres is een inkomen uit sparen en beleggen aangegeven van € 8.927, bestaande uit:
Gemiddelde bezittingen € 1.558.700
Gemiddelde schulden € 1.294.200
Gemiddelde rendementsgrondslag € 264.500
Heffingsvrij vermogen -/- € 41.322
Grondslag voor berekening voordeel uit sparen en beleggen € 223.178
Aandeel belanghebbende in de grondslag € 223.178
Voordeel uit sparen en beleggen aangever € 8.927
4. In de aangifte van de echtgenoot van eiseres is een inkomen uit sparen en beleggen als volgt aangegeven:
Gemiddelde bezittingen € 1.558.700
Gemiddelde schulden € 1.294.200
Gemiddelde rendementsgrondslag € 264.500
Heffingsvrij vermogen -/- € 41.322
Grondslag voor berekening voordeel uit sparen en beleggen € 223.178
Aandeel belanghebbende in de grondslag € 0
Voordeel uit sparen en beleggen aangever € 8.927
5. Met dagtekening 19 september 2013 heeft verweerder de definitieve aanslag ib/pvv 2010 van eiseres vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangifte. Het te betalen bedrag betreft € 718, bestaande uit € 691 aan inkomstenbelasting box 3 en € 27 aan heffingsrente.
6. Namens eiseres heeft mr. dr. [F] bij brief ontvangen door verweerder op 27 september 2013, bezwaar gemaakt tegen de aanslag ib/pvv 2010. In het bezwaarschrift is het volgende van belang zijnde opgenomen:
“ [X] kan zich met deze aanslag niet verenigen, op gronden die zij nader wenst aan te voeren.
[…]
[X] u verzoekt:
[…]
3. haar een nadere termijn te vergunnen ter aanvulling van de grond van het bezwaar;”
7. Bij brief met dagtekening 9 oktober 2013 heeft verweerder inzake het bezwaar van eiseres, aan mr. dr. [F] verzocht een nadere motivering uiterlijk op 7 november 2013 aan verweerder toe te zenden. Hierop heeft verweerder geen reactie ontvangen, waarna verweerder bij brief met dagtekening 25 november 2013, nogmaals verzocht heeft een nadere motivering toe te zenden en wel uiterlijk voor 10 december 2013. Daarbij heeft verweerder gewezen op de consequentie van de niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift, indien niet op het verzoek van de nadere motivering wordt gereageerd.
8. Op 29 maart 2018 en 26 maart 2019 hebben hoorgesprekken plaatsgevonden. Van het hoorgesprek van 26 maart 2019 is een verslag gemaakt.
9. Tot de stukken behoort een brief van 18 januari 2019 van verweerder aan het kantoor van de gemachtigde van eiseres. De tekst van de brief luidt, voor zover van belang:
“U hebt bezwaarschriften ingediend tegen de aanslagen 2006 tot en met 2010 ten name van de heer en mevrouw [G] […]. De bezwaren richten zich tegen het feit dat de inspecteur bij het vaststellen van de belastbare inkomens rekening heeft gehouden met de in het onderzoek [H] als uit enig misdrijf afkomstige aangemerkte uitgaven en stortingen van in totaal € 734,113,76.
Op 29 maart 2018 heeft inzake deze bezwaarschriften een hoorgesprek plaatsgevonden. We zijn destijds overeen gekomen dat de uitkomst van de strafrechtelijke procedure zou worden afgewacht.
De meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Nederland heeft op 17 juli 2018 vonnis gewezen.
[…]
Het is mij bekend dat u hoger beroep hebt ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige strafkamer, ik ben echter niet voornemens de uitkomst van deze procedure af te wachten.”
10. Met dagtekening 9 december 2019 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. In de uitspraak op bezwaar is het volgende van belang zijnde opgenomen:
“Samenvatting van het bezwaar
U beklaagt zich over het feit dat u sinds het indienen van het bezwaarschrift niets meer van de Belastingdienst hebt vernomen.
Bovendien is de aanslag volgens u verjaard.”
11. Tot de stukken van het geding behoort een brief van 19 mei 2011 afkomstig van de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Midden/kantoor Haarlem gericht aan mr. [I] , Officier van Justitie. Deze luidt, voor zover van belang:
“Gaarne zouden wij met betrekking tot Het onderzoek [H] het volledige dossier ter inzage krijgen en de bevinden van het (voor)onderzoek gebruiken ten behoeve van de belastingheffing van de betrokken personen.”
[…]
Voor accoord:
Datum:
[Handtekening]
mr. [I] ”