Rechtbank Noord-Holland, 07-10-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:8807, AWB - 20 _ 3739
Rechtbank Noord-Holland, 07-10-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:8807, AWB - 20 _ 3739
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 7 oktober 2021
- Datum publicatie
- 13 oktober 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2021:8807
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 3739
Inhoudsindicatie
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die eiser heeft geschetst aannemelijk en is van oordeel dat er sprake is van een objectieve voordeelsverwachting. De inspanningen van eiser hebben geleid tot de ontwikkeling van een concreet product, waarvoor een competitieve markt bestaat en waarvoor zich ook reeds gegadigden hebben gemeld. De enkele omstandigheid dat eiser tot op heden nauwelijks omzet heeft gerealiseerd is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om geen objectieve voordeelsverwachting aan te nemen. Nu is voldaan aan de voorwaarde dat sprake is van een objectieve voordeelsverwachting, moeten de activiteiten van eiser worden aangemerkt als een bron van inkomen en is sprake van een onderneming.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/3739 en HAA 20/3740
en
Procesverloop
HAA 20/3739
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2016 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.082. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 95 aan belastingrente in rekening gebracht.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en de navorderingsaanslag en beschikking belastingrente gehandhaafd.
HAA 20/3740
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2017 een definitieve aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.906. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 28 aan belastingrente in rekening gebracht.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en beschikking belastingrente gehandhaafd.
Alle zaken
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2021 te Haarlem. Eiser is verschenen tezamen met zijn partner mevrouw [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [B] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser staat sinds 7 januari 2013 ingeschreven in de Kamer van Koophandel onder de handelsnaam [C] . De activiteiten van eiser betreffen het aanbieden van technische oplossingen gericht op fysieke beveiliging. Eiser presenteert zichzelf als [# 3] in industriële beveiliging op zijn website [# 1]
2. Op 21 februari 2018 heeft verweerder van eiser een digitale aangifte IB/PVV 2016 ontvangen. De aangifte is ingediend door de boekhouder van eiser. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 6.679. Het belastbaar inkomen is opgebouwd uit een positief bedrag van € 15.743 aan pensioeninkomen en een negatief bedrag van € 9.064 aan belastbare winst.
3. Op 29 april 2019 heeft verweerder van eiser een digitale aangifte IB/PVV 2017 ontvangen. De aangifte is ingediend door de boekhouder van eiser. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 7.358. Het belastbaar inkomen is opgebouwd uit een positief bedrag van € 15.906 aan pensioeninkomen en een negatief bedrag van € 8.548 aan belastbare winst.
4. Over de periode 2016 en 2017 is bij eiser een boekenonderzoek ingesteld. Dit boekenonderzoek heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2019. Op 8 augustus 2019 heeft verweerder per e-mail een concept-controlerapport gedeeld met eiser, waarop eiser op 13 augustus 2019 uitvoerig per e-mail heeft gereageerd. Volgens het definitieve controlerapport van d.d. 19 augustus 2019 kunnen de activiteiten van eiser in 2016 en 2017 niet als een bron van inkomen worden aangemerkt wegens het ontbreken van een objectieve voordeelsverwachting. Verweerder heeft overeenkomstig de bevindingen in het controlerapport medegedeeld de aangifte 2016 en 2017 te zullen corrigeren en de aangegeven belastbare winst niet in aanmerking te nemen.
5. De in de jaarstukken 2013 tot en met 2017 vermelde omzetten bedragen nihil, met uitzondering van het jaar 2014 waarvoor een omzet van € 208 is vermeld. De omzet voor het jaar 2018 bedraagt nihil. De kosten bedragen € 6.413. De omzet over het jaar 2019 bedraagt € 533 en de omzet over de eerste twee kwartalen 2020 bedraagt nihil.
6. Met dagtekening 30 augustus 2019 heeft verweerder aan eiser de primitieve aanslag IB/PVV 2016 opgelegd.
7. Met dagtekening 21 september 2019 heeft verweerder aan eiser de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 opgelegd.
8. Met dagtekening 24 september 2019 heeft verweerder aan eiser een definitieve aanslag IB/PVV 2017 opgelegd.
Geschil
9. In geschil is of de werkzaamheden van eiser kwalificeren als bron van inkomen. Meer specifiek of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting. Voor het jaar 2016 is tevens in geschil of verweerder bevoegd was om na te vorderen.
10. Eiser stelt zich op het standpunt dat de werkzaamheden een onderneming vormen zodat ten onrechte het verlies en de MKB-winstvrijstelling zijn gecorrigeerd. Bij het bepalen of sprake is van een bron van inkomen moet verweerder rekening houden met de bijzondere omstandigheden van eiser. Daarnaast stelt eiser dat het op de weg van verweerder ligt om aan te tonen dat er geen sprake zou zijn van een objectieve voordeelsverwachting. Ter zitting heeft eiser gesteld dat de navorderingsaanslag 2016 ten onrechte aan hem is opgelegd, omdat eiser na het opleggen van de primitieve aanslag erop mocht vertrouwen dat verweerder akkoord was met de in aftrek gebrachte bedragen. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslag IB/PVV 2016, vermindering van de definitieve aanslag IB/PVV 2017 alsmede herroeping van de beschikkingen belastingrente.
11. Verweerder betwist dat de activiteiten van eiser een bron van inkomen vormen. Verweerder is van mening dat de bewijslast dat er sprake is van een bron van inkomen bij eiser ligt. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen. Ten aanzien van de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 stelt verweerder dat er sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Verweerder concludeert in het verweerschrift tot gegrondverklaring van het beroep inzake de navorderingsaanslag 2016, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar. Verweerder heeft zich tijdens zitting nader op het standpunt gesteld dat het bezwaar op tijd is ingediend, en dus terecht ontvankelijk is verklaard. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
12. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Nieuw feit
13. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij verbaasd was over het feit dat er een navorderingsaanslag 2016 door verweerder werd opgelegd, omdat er na afronding van het boekenonderzoek een definitieve aanslag 2016 was opgelegd en eiser dacht dat het belastingjaar 2016 daarmee reeds was afgehandeld. Deze stelling van eiser merkt de rechtbank aan als een beroep op het ontbreken van een nieuw feit als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr). Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de bevindingen uit het boekenonderzoek als nieuw feit kwalificeren.
14. Op grond van artikel 16, eerste lid Awr kan, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Op verweerder rust de bewijslast aannemelijk te maken dat er sprake is van een nieuw feit.
15. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een nieuw feit dient beoordeeld te worden of de navorderingsaanslag voortvloeit uit een feit dat bij het opleggen van de definitieve aanslag reeds bij verweerder bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. De primitieve aanslag 2016 is met dagtekening 30 augustus 2019 opgelegd en de navorderingsaanslag 2016 is met dagtekening 21 september 2019 opgelegd. Het boekenonderzoek heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2019 en heeft geresulteerd in een controlerapport op 19 augustus 2019. De rechtbank stelt vast dat zowel de primitieve aanslag 2016 als de navorderingsaanslag 2016 zijn opgelegd nadat het boekenonderzoek was afgerond. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat de onderhavige navorderingsaanslag berust op een feit dat verweerder bij het vaststellen van de aanslag niet bekend was of niet redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. Verweerder had immers vóór het vaststellen van de primitieve aanslag voor het jaar 2016 vastgesteld dat geen sprake is van een bron van inkomen. Het beroep op het ontbreken van een nieuw feit slaagt derhalve.
16. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van kwade trouw van eiser of sprake is van een kenbare fout die navordering rechtvaardigt.
17. Gelet op het vorenoverwogene dient de navorderingsaanslag 2016 te worden vernietigd.
Bron van inkomen
18. Een (negatief) voordeel kan slechts onderdeel vormen van het belastbaar inkomen uit werk en woning indien er een bepaalde bron aan ten grondslag ligt. Volgens vaste jurisprudentie dient, om als bron van inkomen te kunnen worden aangemerkt, te worden voldaan aan de volgende drie (cumulatieve) voorwaarden: deelname aan het economische verkeer, het (subjectieve) oogmerk om voordeel te behalen, en de (objectieve) verwachting dat het voordeel redelijkerwijs kan worden behaald.
19. Niet in geschil is dat eiser met zijn activiteiten heeft deelgenomen aan het economisch verkeer en het oogmerk had om daarmee voordeel te behalen. De vraag die
voorligt is derhalve of het door eiser beoogde voordeel redelijkerwijs te verwachten viel. Indien is voldaan aan dit vereiste van een objectieve voordeelsverwachting, leidt dat tot de conclusie dat voor eiser sprake is van een bron van inkomen en vervallen ook de correcties met betrekking tot de definitieve aanslag 2017.
20. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast dat sprake is van een bron van inkomen in een geval als het onderhavige waarbij eiser bij de bepaling van zijn inkomen uit werk en woning een verlies in aanmerking wil nemen, op eiser rust. Eiser dient mitsdien aannemelijk te maken dat sprake is van een objectieve voordeelsverwachting.
21. De rechtbank stelt voorop dat de vraag of een belastingplichtige in een jaar een onderneming uitoefent, en met name of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting, moet worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van dat betreffende jaar. Feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen echter licht werpen op de vraag of in het betreffende jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting en mogen daarom mede in aanmerking worden genomen (Hoge Raad 24 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5707). Er is sprake van een objectieve voordeelsverwachting wanneer met de uitgevoerde activiteiten naar maatschappelijke opvattingen redelijkerwijs voordeel kan worden verwacht (Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2390).
22. Eiser heeft zowel in de stukken als ter zitting uitgebreid uiteengezet waar zijn activiteiten uit bestonden. Kort samengevat is eiser zijn activiteiten gestart in 2013 en bestaan de activiteiten uit het ontwikkelen van (beveiligings)producten naar gelang daarnaar vraag op de markt voor bestaat. Eiser is in dat verband in 2014 begonnen met de ontwikkeling van een [# 2] die bevestigd kan worden in de kofferbak van een auto. Eiser heeft verklaard dat hij het idee voor de [# 2] opdeed tijdens een beurs in München en dat hij voor de productie en de ontwikkeling van de [# 2] gebruik heeft gemaakt van toeleveranciers in Nederland, België, Duitsland, Oostenrijk, Tsjechië en Spanje. Eiser stelt dat de voortgang van dit project bemoeilijkt is door diverse omstandigheden. Zo is eiser ernstig ziek geweest in de periode van oktober 2014 tot en met januari 2016, waardoor hij in die periode vijf operaties heeft ondergaan en zeven keer is opgenomen in het ziekenhuis. Daarnaast heeft hij een prototype van de [# 2] meegenomen op zakenreis met een potentiële klant (een luchtvaartmaatschappij), waarna bleek dat de [# 2] niet voldeed aan de protocollen voor de luchtvaart. Eiser verklaart dat dit het gevolg was van een fout van de fabrikant, waardoor eiser gedurende het project is gewisseld van fabrikant. Eiser is voorts lid geworden van de Nederlandse Orde van Uitvinders (NOVU) om advies in te winnen over het aanvragen van een octrooi. Eiser stelt dat de [# 2] patenteerbaar is, maar na berekeningen is hem gebleken dat de kosten voor een octrooi-aanvraag niet zouden opwegen tegen de verwachte opbrengst in de eerste 10 jaar, dus heeft hij daar niet voor gekozen. Eiser heeft onweersproken gesteld dat hij sinds 2013 veel contacten heeft onderhouden met potentiële klanten en leveranciers en zich tevens heeft beziggehouden met de ontwikkeling van andere producten/oplossingen op verzoek van deze potentiële klanten. Eiser verwacht tegen het einde van het derde kwartaal 2021 een offerte uit te brengen voor de afname van de [# 2] in een webshop van een potentiële afnemer en verwacht tegen het einde van het vierde kwartaal 2021 omzet te genereren uit de verkoop van de [# 2] . Daarnaast heeft eiser in september 2021 een afspraak staan met een potentiële klant inzake een door eiser bedachte beveiligingsoplossing.
23. De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die eiser heeft geschetst aannemelijk en is van oordeel dat er sprake is van een objectieve voordeelsverwachting met betrekking tot zijn activiteiten. Eiser heeft concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan redelijkerwijs voordeel kan en kon worden verwacht. Hierbij kent de rechtbank gewicht toe aan het feit dat de inspanningen van eiser hebben geleid tot de ontwikkeling van een concreet product, waarvoor een competitieve markt bestaat en waarvoor zich ook reeds gegadigden hebben gemeld. Deze vaststelling vindt ook steun in de stukken. De rechtbank acht het aannemelijk dat eiser vanuit zakelijke overwegingen heeft gehandeld en dat de uitgaven voor de ontwikkeling van de onderneming en de ontwikkeling van het product derhalve niet zijn aan te merken als uitgaven die gedaan zijn in de sfeer van inkomensbesteding. De enkele omstandigheid dat eiser tot op heden nauwelijks omzet heeft gerealiseerd is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om geen objectieve voordeelsverwachting aan te nemen. Nu is voldaan aan de voorwaarde dat sprake is van een objectieve voordeelsverwachting, moeten de activiteiten van eiser worden aangemerkt als een bron van inkomen en is sprake van een onderneming.
24. Het oordeel van de rechtbank dat de onderneming als bron van inkomen dient te worden aangemerkt, brengt met zich mee dat het verlies in aanmerking kan worden genomen en de aangifte IB/PVV dient te worden gevolgd. Verweerder heeft de aanslagen van eiser ten onrechte gecorrigeerd.
25. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
26. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft gemaakt ten behoeve van het bijwonen van de zitting. Eiser heeft op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht recht op vergoeding van reis- en verblijfskosten die zijn gemaakt in verband met het bijwonen van de zitting. Eiser heeft deze kosten berekend op € 10,00 in het proceskostenformulier dat na de zitting aan de rechtbank is overgelegd. Hoewel verweerder niet heeft kunnen reageren op de gestelde proceskosten heeft de rechtbank uit proceseconomische overwegingen besloten om de reiskosten toe te kennen zonder het onderzoek te heropenen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag 2016;
- vermindert de definitieve aanslag 2017 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.358;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op
bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 10;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, rechter, in aanwezigheid van
mr. I. Kroesemeijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: