Home

Rechtbank Noord-Holland, 13-10-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:8910, AWB - 20 _ 2669

Rechtbank Noord-Holland, 13-10-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:8910, AWB - 20 _ 2669

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
13 oktober 2021
Datum publicatie
19 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:8910
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2669

Inhoudsindicatie

Naar het oordeel van de rechtbank bestaat geen verplichting voor verweerder en de rechtbank om op verzoek de stukken in bezwaar en beroep digitaal te verstrekken. Dat verweerder uitspraak op bezwaar heeft gedaan alvorens de termijn voor het overleggen van de bewijsstukken nog liep, waardoor een deel van de bewijsstukken niet bij de herbeoordeling van het bezwaar is meegenomen, is onzorgvuldig, maar heeft verweerder voldoende hersteld door alsnog ambtshalve te beoordelen of de stukken tot vermindering van de aanslag moeten leiden. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder terecht de specifieke zorgkosten heeft gecorrigeerd, nu eiser deze onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het beroep is ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 20/2669

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.731.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2021 te Haarlem.

Eiser is, zonder kennisgeven aan de rechtbank, niet verschenen. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 29 april 2021, aan het adres [adres] , te [woonplaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Deze brief is onbestelbaar aan de rechtbank geretourneerd met de mededeling “Niet afgehaald; retour afzending”. Vervolgens heeft de rechtbank deze brief na controle als bedoeld in artikel 8:38, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op

18 mei 2021 per gewone post naar het door eiser opgegeven postadres gezonden.

De rechtbank is van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze en tijdig op het juiste adres is aangeboden, zodat de zitting doorgang kan vinden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. [naam 1] en mr. [naam 2] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft op 2 maart 2019 aangifte ib/pvv 2018 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.376. In deze aangifte heeft eiser een aftrekpost van € 5.355 opgevoerd vanwege uitgaven voor specifieke zorgkosten.

2. Naar aanleiding van de ingediende aangifte heeft verweerder bij brief met dagtekening 30 november 2019 een verzoek om informatie met betrekking tot de aftrek specifieke zorgkosten aan eiser gestuurd.

3. Verweerder heeft de reactie van eiser op dit verzoek ontvangen op

4 december 2019. Eiser heeft daarbij verzocht uitsluitend per e-mail te communiceren via [e-mailadres 1] . Bij zijn reactie heeft eiser onder meer de volgende bescheiden overgelegd:

- een “Medikamentenverordnungsplan” van 2 juli 2019;

- een kassabon van “Utzinger Apotheken Büttel” te Nersingen (Duitsland) van 18 mei 2018 ad € 19,90;

- een brief van 21 juni 2019 van [naam 3] van Kennemer Advocaten aan Allianz Global Assistance inzake een claim onder een reisverzekering wegens medische kosten ten bedrage van € 13.576,12. In deze brief verzoekt [naam 3] namens belanghebbende uitkering van een bedrag van € 10.141,70;

- een declaratieoverzicht 2018 van de zorgverzekeraar Zilveren Kruis. Het declaratieoverzicht vermeldt dat van een bedrag van € 3.816,98 aan gedeclareerde kosten € 385 onder het verplicht eigen risico valt en € 2,616,64 aan ziektekosten in Duitsland en € 98,24 aan apotheekkosten in Duitsland niet zijn vergoed, en

- een vooruitbetalingsfactuur van “Universitäts Klinikum Ulm” van 2 juli 2018 ad

€ 23.894,62.

4. Verweerder heeft bij brief van 10 december 2019 verzocht om aanvullende informatie te verstrekken over de specifieke zorgkosten.

5. Naar aanleiding van bovengenoemde brief hebben eiser en verweerder per e-mail gecorrespondeerd. Bij e-mail van 2 januari 2020 heeft verweerder eiser bericht dat geen aftrek specifieke zorgkosten zal worden verleend, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser recht heeft op aftrek.

6. Verweerder heeft met dagtekening 23 januari 2020 de aanslag ib/pvv 2018 opgelegd, waarbij de aftrek specifieke zorgkosten volledig is gecorrigeerd.

7. Op 7 februari 2020 heeft eiser een herziene aangifte ib/pvv 2018 ingediend. Daarbij heeft eiser, vanwege de uitgaven voor specifieke zorgkosten een aftrekpost van

€ 28.705 opgevoerd. Deze aftrekpost is als volgt gespecificeerd:

Genees- en heelkundige hulp € 23.500

Medicijnen € 2.565

Grondslag voor specifieke zorgkosten voor verhoging € 2.565

Bij: verhoging specifieke zorgkosten (113%) € 2.899 +

€ 5.464 +

Totaal uitgaven voor specifieke zorgkosten € 28.964

Af: drempel specifieke zorgkosten (1,65% van € 15.731) € 259 -/-

Aftrek uitgaven voor specifieke zorgkosten € 28.705

8. Verweerder heeft eiser bij brief met dagtekening 17 februari 2020 medegedeeld dat de herziene aangifte ib/pvv 2018 wordt behandeld als een bezwaarschrift tegen de aanslag ib/pvv 2018. Ook heeft verweerder eiser verzocht om informatie over de opgevoerde aftrek specifieke zorgkosten. Verweerder heeft op 4 maart 2020 een herhaald verzoek om informatie aan eiser verstuurd. Hierop heeft eiser niet gereageerd.

9. Met dagtekening 18 maart 2020 heeft verweerder een voorgenomen beslissing op het bezwaarschrift aan eiser gestuurd. Verweerder heeft daarin opgenomen dat, indien eiser het niet eens is met de voorgenomen beslissing, hij kan reageren tot en met 1 april 2020. Hierop heeft eiser bij e-mail van 26 maart 2020 gereageerd, waarbij hij erop wijst dat het stuk van verweerder per gewone post is ontvangen terwijl hij eerder uitdrukkelijk heeft verzocht uitsluitend per Berichtenbox en /of per e-mail of zivver te corresponderen. Eiser heeft geen extra bescheiden overgelegd.

10. Met dagtekening 3 april 2020 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan. Verweerder heeft deze uitspraak per post verstuurd en per e-mail verstuurd op 1 april 2020. Verweerder heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

11. Eiser heeft op 1 april 2020 per mail, naast de reeds genoemde bescheiden onder punt 3, de volgende bescheiden overgelegd:

- kassabonnen van “Utzinger Apotheken Büttel” te Nersingen (Duitsland) van 24 mei 2018 ad € 29,90 en 22 november 2018 ad € 20, en

- een factuur voor intramurele betaling van “Universitäts Klinikum Ulm” van

13 augustus 2018 ad € 130 en 6 september 2018 ad € 40.

12. Eiser heeft op 1 april 2020 per mail gereageerd op de ontvangen uitspraak op bezwaar. Eiser geeft daarbij aan van mening te zijn dat, gelet op de dagtekening (3 april 2020) van de uitspraak op bezwaar, hij nog tijdig (op 1 april 2020) de gevraagde bescheiden heeft overgelegd en hierdoor de uitspraak op bezwaar van 3 april 2020 niet rechtsgeldig is. Verweerder heeft hierop per mail op 16 april 2020 gereageerd. Verweerder heeft daarin toegelicht dat eiser op grond van de overgelegde stukken in aanmerking zou komen voor aftrek van specifieke zorgkosten van € 128, ware het niet dat dit bedrag niet uitkomt boven de toepasselijke drempel voor aftrek van € 259. Ten slotte merkt verweerder op:

“Indien u contact wenst, dan adviseer ik u om gebruik te maken van het volgende e-mailadres: [e-mailadres 2] . Let wel: er geldt een duidelijk e-mailprotocol binnen de Belastingdienst.”

Geschil 13. In geschil is:- of verweerder onrechtmatig heeft gehandeld door op de uitspraak op bezwaar een dagtekening te vermelden die ligt na de dag van bekendmaking en door eiser op een signaleringslijst te zetten; en

- of eiser recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten. Meer specifiek is in geschil of eiser in aanmerking komt voor aftrek van genees- en heelkundige hulp ad € 23.500 en aftrek voor medicijnen ad € 2.565.

14. Eiser stelt - naar de rechtbank begrijpt - dat de uitspraak op bezwaar niet rechtsgeldig is gedaan omdat de datum (3 april 2020) niet overeenkomt met de datum van verzending van de uitspraak (1 april 2020) en omdat hij nog tot en met 1 april 2020 de gelegenheid had bewijsstukken in te sturen. Eiser stelt voorts dat hij al jaren onterecht en onrechtmatig door verweerder wordt benadeeld en verzoekt te vernemen wie daarvoor verantwoordelijk is. Eiser stelt ten slotte dat hij recht heeft op een aftrek van specifieke zorgkosten voor een bedrag van € 28.705. Eiser heeft tijdig alle bescheiden overgelegd om de aftrekpost aannemelijk te maken, waarbij hij erop wijst dat hij nadrukkelijk en bij herhaling heeft verzocht alleen via de Berichtenbox, e-mail of zivver te corresponderen en de brieven van verweerder met dagtekening 17 februari 2020 en 4 maart 2020 hem nooit hebben bereikt. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een verlies uit werk en woning en dit verlies te verrekenen met de carry back en carry forward mogelijkheden en veroordeling van verweerder in de kosten van het geding.

15. Verweerder stelt dat de aftrek specifieke zorgkosten terecht is geweigerd, nu eiser de in aftrek gebrachte kosten niet aannemelijk heeft gemaakt. Gelet hierop is ook geen sprake van een verlies uit werk en woning wat kan worden verrekend middels carry forward, zoals is bepaald in artikel 6.2 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Tot slot stelt verweerder dat het legitiem is om de uitspraak op bezwaar te postdateren, wat mede gedaan wordt om de rechten van de belastingplichtige te waarborgen. Van een onrechtmatige overheidsdaad is geen sprake. Ten slotte wijst verweerder er nog op dat niet alle stukken via Berichtenbox of e-mail kenbaar kunnen worden gemaakt. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

16. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Verzending van stukken in bezwaar en beroep

17. De rechtbank stelt vast dat eiser in bezwaar uitdrukkelijk heeft verzocht om uitsluitend digitaal te corresponderen in verband met verblijf in het buitenland. Anders dan eiser meent, betekent dit echter niet dat verweerder daarom ook verplicht was elk stuk digitaal te verzenden. Een bestuursorgaan is op grond van de wet namelijk bevoegd regels te stellen voor elektronisch verkeer (zie Afdeling 2.3 van de Awb). Verweerder heeft in het e-mailbericht van 16 april 2020 weliswaar in algemene bewoordingen gewezen op het e-mailprotocol van de Belastingdienst, maar daarbij niet kenbaar gemaakt welke stukken per post verzonden zouden worden. Juist omdat partijen al veelvuldig per e-mail hadden gecorrespondeerd, was het zorgvuldiger geweest als verweerder dit tijdig duidelijk had gemaakt.

18. Eiser heeft er terecht op gewezen dat de uitspraak op bezwaar al is gedaan op het moment dat de termijn voor het overleggen van bewijsstukken nog liep. Vast staat dat verweerder een deel van de bewijsstukken die op tijd zijn overgelegd daardoor niet bij de herbeoordeling in bezwaar heeft kunnen betrekken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze onzorgvuldigheid voldoende heeft hersteld door ambtshalve te beoordelen of deze stukken tot vermindering van de aanslag moeten leiden.

19. Omdat de rechtbank geen aanwijzingen heeft dat eiser door deze gang van zaken in bezwaar is benadeeld zal hij daaraan geen gevolgen verbinden (artikel 6:22 van de Awb).

20. Ook in beroep heeft eiser verzocht uitsluitend digitaal te corresponderen in verband met verblijf in het buitenland. Hij heeft daarbij tevens een postadres in Duitsland opgegeven. Anders dan eiser meent, is de rechtbank als gevolg van dit verzoek niet verplicht uitsluitend via zivver te corresponderen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de Tijdelijke algemene regeling zaaksbehandeling Rechtspraak. Uit paragraaf 1.3 van deze regeling volgt dat het gebruik van veilig mailen een keuze is, en geen verplichting. De rechtbank heeft per brief van 14 september 2020, geadresseerd aan het adres van eiser dat in de Basisregistratie personen (Brp) staat vermeld, verzocht om een kopie van de uitspraak op bezwaar. In deze brief is ten onrechte niet vermeld dat de rechtbank de keuze heeft gemaakt per post te blijven corresponderen. Dit is wel vermeld in de uitnodiging van 12 januari 2021 voor de zitting van 10 maart 2021 die naar het opgegeven postadres in Duitsland is gezonden, maar deze brief is op 4 maart 2021 onbestelbaar retour gekomen. In de e-mailcorrespondentie tussen de griffier van de rechtbank en eiser van 9 en 10 maart 2021 is eiser erop gewezen dat alle stukken naar het Brp-adres zullen worden gezonden en dat het aan eiser zelf is om maatregelen te nemen om daarvan kennis te nemen. Vervolgens zijn de stukken van het geding en de uitnodiging voor de zitting van 27 augustus 2021 tijdig naar het Brp-adres van eiser gezonden. De rechtbank is van oordeel dat eiser door deze gang van zaken niet is benadeeld.

Specifieke zorgkosten

21. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onder a, juncto het tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet IB 2001 komen voor aftrek in aanmerking de op eiseres drukkende uitgaven voor specifieke zorgkosten. De specifieke zorgkosten zijn uitputtend opgesomd in artikel 6.17 van de Wet IB 2001 en de daarop gebaseerde Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: URIB 2001).

22. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij deze uitgaven heeft gedaan en dat deze uitgaven op hem hebben gedrukt. Dit laatste is niet het geval indien de desbetreffende kosten zijn vergoed door de verzekeringsmaatschappij. Kosten die onder het eigen risico vallen kunnen niet in aftrek worden gebracht. Om voor aftrek in aanmerking te kunnen komen moet een direct verband bestaan tussen de uitgaven en de ziekte of invaliditeit.

Genees- en heelkundige hulp

23. Uitgaven die wegens ziekte zijn gedaan voor genees- of heelkundige hulp komen voor aftrek in aanmerking (artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001).

24. Eiser heeft voor een bedrag van € 23.500 aan kosten voor genees-, en heelkundige hulp in aftrek gebracht. Als bewijs heeft eiser alleen een vooruitbetalingsfactuur van de “Universitäts Klinikum Ulm” overgelegd van € 23.894,62 en een vergoedingsoverzicht van zijn zorgverzekering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hiermee niet aannemelijk gemaakt dat hij uitgaven heeft gedaan voor genees- of heelkundige hulp die voor aftrek in aanmerking komen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat onvoldoende duidelijk is waarop de factuur precies betrekking heeft en dat geen betalingsbewijzen zijn overgelegd. Uit het door eiser overgelegde vergoedingsoverzicht van de zorgverzekering blijkt enkel dat in totaal € 2.616,24 aan ‘ziektekosten Duitsland’ niet vergoed zijn. Uit de brief van de 21 juni 2019 van eisers advocaat aan de reisverzekeraar blijkt dat hij betaling vordert van een bedrag van in totaal € 13.512 in verband met medische kosten. Bij gebrek aan informatie over de afwikkeling van deze claim valt niet uit te sluiten dat eiser vergoeding van deze kosten onder de reisverzekering heeft ontvangen. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij genees- en heelkundige hulp heeft ontvangen en dat in verband daarmee kosten op hem hebben gedrukt.

Medicijnen

25. Uitgaven die wegens ziekte zijn gedaan voor farmaceutische hulpmiddelen komen voor aftrek in aanmerking (artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet IB 2001).

26. Eiser claimt voorts aftrek voor kosten van medicijnen ten bedrage van € 2.565. Eiser heeft de aftrek voor kosten van medicijnen onderbouwd met een drietal kassabonnen van “Utzinger Apotheken Büttel” met een totaalbedrag van € 69,80 en een declaratieoverzicht van de zorgverzekeraar waaruit blijkt dat € 98,24 van de gedeclareerde medicijnkosten (waaronder apotheekkosten in het buitenland) niet zijn vergoed en € 385 aan medicijnkosten onder het niet aftrekbare verplichte eigen risico vallen. Een specificatie van de geclaimde aftrek voor kosten van medicijnen heeft eiser niet overgelegd. Dit met uitzondering van ‘iberogast’ ad € 9,90.

27. Verweerder is van mening dat eiser in aanmerking komt voor € 60 (€ 69,80 -/-

€ 9,90) aftrek kosten voor voorgeschreven medicijnen. Het meerdere heeft eiser niet met bescheiden kunnen onderbouwen.

28. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser de kosten van medicijnen ten bedrage van € 2.565, met uitzondering van € 60, niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank volgt verweerder hierin. Dit brengt met zich mee dat eiser recht heeft op € 60 aftrek voor kosten van medicijn en de specifieke zorgkosten na toepassing van de verhoging specifieke zorgkosten van l13% € 128 bedragen. Aangezien dit bedrag lager is dan de drempel specifieke zorgkosten is aftrek niet aan de orde:

Aftrek uitgaven voor specifieke zorgkosten

Genees- en heelkundige € -

Medicijnen € 60

Grondslag specifieke zorgkosten voor verhoging € 60

Bij: verhoging specifieke zorgkosten (113%) € 68

€ 128 +

Totaal uitgaven voor specifieke zorgkosten € 128

Af: drempel specifieke zorgkosten (1,65% van € 15.731) € 259 -/-

Aftrek uitgaven voor specifieke zorgkosten € nihil

29. Nu eiser geen recht heeft op aftrek van specifieke ziektekosten is geen sprake van een verlies uit werk en woning en behoeft hetgeen eiser heeft aangevoerd over verliesverrekening geen behandeling meer.

Onrechtmatige overheidsdaad

30. Eiser heeft gesteld dat verweerder een onrechtmatige overheidsdaad heeft begaan door zijn manier van handelen. Dat en waarom volgens eiser gesproken dient te worden van een onrechtmatige overheidsdaad met betrekking tot de onderhavige aanslag is de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden. Weliswaar betoogt eiser terecht dat de dagtekening van de uitspraak op bezwaar niet overeenkomt met de eerdere datum van bekendmaking, maar omdat verweerder de bewijsstukken van 1 april 2020 alsnog ambtshalve heeft beoordeeld is het effect daarvan alleen geweest dat de bezwaartermijn wat later is begonnen te lopen. Eiser kan daardoor niet zijn benadeeld. Uit de brief van verweerder van 2 juni 2021 over het opnemen van de gegevens van eiser in de Fraude Signalering Voorziening volgt dat dit opnemen niet in overeenstemming was met de regels. Of dat ook gevolgen heeft gehad voor de onderhavige aanslag kan daaruit niet worden afgeleid. Voor zover eiser bedoelt dat hij los van de onderhavige aanslag door enig handelen van verweerder schade heeft geleden wijst de rechtbank erop dat niet hij maar de burgerlijke rechter bevoegd is daarover te oordelen.

31. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

32. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. Koenis, rechter, in aanwezigheid van

mr. M. van Doesburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2021.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel