Rechtbank Noord-Holland, 03-09-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:8932, AWB - 18 _ 2356
Rechtbank Noord-Holland, 03-09-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:8932, AWB - 18 _ 2356
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 3 september 2021
- Datum publicatie
- 14 oktober 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2021:8932
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 2356
Inhoudsindicatie
Erfbelasting
De aanslagen schenkbelasting zijn niet in geschil. Er kan dan ook niet meer of minder schenkbelasting zijn verschuldigd zodat er geen gevolgen zijn voor de erfrechtelijke verkrijging en de aanslag erfbelasting.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/2356
(gemachtigde: mr. M.S.M. Bosse),
en
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 26 september 2017 aan eiseres een aanslag erfbelasting opgelegd ten bedrage van € 192.995.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de aanslag niet-ontvankelijk verklaard en de aanslag ambtshalve verminderd tot € 191.730.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2021 te Haarlem. Deze zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken met nummers HAA 18/2354 en HAA 18/2355.
Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde voornoemd alsmede mr. J.A.L. Vooijs. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en [B] .
Overwegingen
Feiten
De aan eiseres opgelegde aanslagen schenkbelasting
1. De moeder van eiseres (hierna: de moeder) heeft, vrij van recht, op 10 januari 2014 een bedrag van € 5.141 aan eiseres geschonken en op 28 augustus 2014 een bedrag van € 100.000.
2. Eiseres heeft ten aanzien van deze schenking van in totaal € 105.141 een aangifte schenkbelasting ingediend. Daarbij heeft eiseres geen beroep gedaan op de tijdelijk tot een bedrag van in totaal € 100.000 verruimde schenkvrijstelling van artikel 33a van de Successiewet 1956 (hierna: Successiewet) (hierna: de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling).
3. Eiseres heeft op 3 juli 2015 een eigen woning aan de [adres] in eigendom verkregen.
4. Verweerder heeft met dagtekening 1 december 2015 een aanslag schenkbelasting opgelegd van € 11.101.
5. Bij uitspraak op bezwaar van 7 april 2016 heeft verweerder het door eiseres tegen de aanslag ingediende bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.
6. Eiseres heeft op 22 november 2017 nogmaals bezwaar gemaakt tegen de aanslag schenkbelasting.
De aan eiseres opgelegde aanslag erfbelasting
7. De moeder is op 2 oktober 2014 overleden. Zij heeft haar drie kinderen, waaronder eiseres, benoemd tot erfgenaam, ieder voor een derde (1/3) deel.
8. Na beoordeling van de aangifte heeft verweerder met dagtekening 26 september 2017 aan eiseres een definitieve aanslag erfbelasting opgelegd van € 192.995, naar een belaste verkrijging van € 1.182.724.
9. Verweerder heeft in het ‘voornemen uitspraak op bezwaar’ met dagtekening 26 februari 2018 geconcludeerd dat het bezwaar niet-ontvankelijk is en heeft het bezwaar ambtshalve beoordeeld.
10. Na (ambtshalve) beoordeling van het bezwaar tegen de aanslag erfbelasting heeft verweerder met dagtekening 12 april 2018 de aanslag erfbelasting verminderd tot een bedrag van € 191.730, naar een belaste verkrijging van € 1.173.710. Daarbij heeft verweerder op grond van artikel 12 van de Successiewet de schenking tot een bedrag van € 110.610 aangemerkt als verkrijging krachtens erfrecht (fictieve verkrijging).
Geschil
11. In geschil is of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voorts is in geschil of en tot welk bedrag de over de schenking betaalde schenkbelasting in mindering komt op de erfbelasting. In het bijzonder is in geschil of voor de erfbelasting recht bestaat op toepassing van de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling.
12. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag, namelijk op 16 oktober 2017, ontvangen door verweerder op 19 oktober 2017. De gronden van het bezwaar zijn aangevuld bij brief van 22 november 2017, ontvangen door verweerder op 23 november 2017. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat ten aanzien van de schenking van € 100.000 de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling van toepassing is en dat derhalve het gehele bedrag van de schenking in aftrek komt op de aanslag erfbelasting. Daarbij heeft eiseres om toepassing van de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling verzocht in verband met de aangebrachte verbeteringen aan de op 3 juli 2015 in eigendom verkregen woning aan de [adres] . Eiseres heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en verzocht om artikel 12, eerste lid, van de Successiewet buiten toepassing te laten dan wel buiten toepassing te verklaren in dit geval.
13. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard omdat het pro-formabezwaarschrift over het hoofd is gezien Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat van de totale schenking van € 105.141 een bedrag van € 110.610 als fictieve verkrijging dient te worden meegenomen in de berekening van de aanslag erfbelasting. Daarbij heeft verweerder 1) de schenking van 10 januari 2014 van € 5.141 buiten aanmerking gelaten omdat deze schenking niet binnen de 180 dagen voor het overlijden is gedaan en 2) de door de erfgenamen te betalen schenkbelasting evenredig verdeeld en een bedrag van € 10.610 als schuld in de nalatenschap meegenomen. Verweerder heeft daarbij geen toepassing gegeven aan de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid beroep
14. De rechtbank ziet in deze zaak aanleiding om ambtshalve te toetsen of het beroep ontvankelijk is.
15. Verweerder heeft met dagtekening 26 februari 2018 een ‘voornemen uitspraak op bezwaar’ verzonden naar eiseres. Vervolgens heeft verweerder met dagtekening 12 april 2018 de ambtshalve vermindering van de aanslag verzonden naar eiseres. Het beroep van eiseres is door de rechtbank ontvangen op 18 mei 2018.
16. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ((hierna: Awr) aan op de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.
17. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
18. De rechtbank is van oordeel dat eiseres redelijkerwijs mocht menen dat de ambtshalve vermindering met dagtekening 12 april 2018 de uitspraak op bezwaar is. De rechtbank overweegt hiertoe dat de ambtshalve vermindering een verwezenlijking is van hetgeen in het ‘voornemen uitspraak op bezwaar’ van 26 februari 2018 vermeld staat en dat in de ambtshalve vermindering wordt verwezen naar de brief met dagtekening 26 februari 2018. Eiseres mocht hieruit opmaken dat deze ambtshalve vermindering tevens de aangekondigde niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar inhield, waartegen beroep openstond. Het beroep is derhalve ontvankelijk.
19. Partijen zijn het erover eens dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarover anders te oordelen. Dat leidt ertoe dat het beroep om die reden gegrond verklaard dient te worden en de uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd. Partijen hebben de rechtbank verzocht de zaak inhoudelijk te behandelen en de rechtbank ziet geen reden partijen hierin niet te volgen. De rechtbank komt derhalve toe aan de beoordeling van de aanslag erfbelasting.
Aanslag erfbelasting
20. Op grond van artikel 12, eerste lid, van de Successiewet wordt al wat binnen 180 dagen voorafgegaan aan het overlijden door een erflater is geschonken, geacht krachtens erfrecht te zijn verkregen. Het tweede lid van dit artikel verklaart artikel 7, tweede lid, van de Successiewet van overeenkomstige toepassing. Daarin is bepaald dat de schenkbelasting die is betaald ter zake van de voor de erfbelasting in aanmerking te nemen waarde, in mindering komt op de erfbelasting. Het derde lid van artikel 12 (tekst geldend vanaf 1 januari 2014) bepaalt dat het in het eerste lid bepaalde niet van toepassing is op schenkingen als bedoeld in artikel 33, onderdelen 1, 2, 3, 5 voor zover het een schenking betreft waarvoor de verhoogde vrijstelling geldt, onderdelen 6, 8, 9, 11 en 12.
21. In artikel 28 van de Successiewet is bepaald dat schenkingen van ouders aan hun kinderen gedurende een kalenderjaar als één schenking worden aangemerkt.
22. Artikel 33 van de Successiewet (tekst geldend vanaf 1 januari 2014) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Van schenkbelasting is vrijgesteld, hetgeen wordt verkregen:
(…)
5°. door een kind van de ouders, tot een bedrag van € 5.229, met dien verstande dat dit bedrag voor een kind tussen 18 en 40 jaar voor één kalenderjaar wordt verhoogd, mits op deze verhoogde vrijstelling in de aangifte een beroep wordt gedaan, tot een bedrag van € 25.096 dan wel, indien een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, eerste of derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is geschonken of een bedrag is geschonken ter zake van de verwerving van een zodanige eigen woning, ter zake van de kosten voor verbetering of onderhoud van die woning, ter zake van de afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot die woning dan wel voor de aflossing van een eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a van die wet of de aflossing van een restschuld van een vervreemde eigen woning als bedoeld in artikel 3.120a van die wet waarvan de renten en kosten worden aangemerkt als aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning als bedoeld in artikel 3.120 van die wet, of is bestemd voor de betaling van kosten van een studie of de opleiding voor een beroep ten behoeve van dat kind, welke kosten aanzienlijk hoger zijn dan gebruikelijk, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden tot een bedrag van € 52.281;
6°. door een kind tussen 18 en 40 jaar van de ouders, voor één kalenderjaar, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden, tot een bedrag van € 27.187, indien:
a. de verhoogde vrijstelling, bedoeld in artikel 33, eerste lid, onder 5°, zoals dat voor 1 januari 2010 luidde, door dat kind is toegepast;
b. een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, eerste of derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is geschonken of een bedrag is geschonken ter zake van de verwerving van een zodanige eigen woning, ter zake van de kosten voor verbetering of onderhoud van die woning, ter zake van de afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot die woning dan wel voor de aflossing van een eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a van die wet of de aflossing van een restschuld van een vervreemde eigen woning als bedoeld in artikel 3.120a van die wet waarvan de renten en kosten worden aangemerkt als aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning als bedoeld in artikel 3.120 van die wet, en
c. op de in aanhef bedoelde vrijstelling in de aangifte een beroep wordt gedaan;
(…)”
23. In het Belastingplan 2014 is de eenmalige vrijstelling van artikel 33 Successiewet van € 51.407 tijdelijk verruimd in een toegevoegd artikel 33a van de Successiewet. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 2013-2014, 33 752, nr. 3) staat daarover het volgende:
“De eenmalig verhoogde vrijstelling in de schenkbelasting voor schenkingen van ouders aan kinderen tussen de 18 en 40 jaar voor schenkingen die verband houden met de eigen woning wordt op grond van het aanvullend pakket verruimd. In de Successiewet 1956 is een eenmalig verhoogde vrijstelling van € 51.407 opgenomen voor schenkingen van ouders aan kinderen tussen 18 en 40 jaar, mits de schenking verband houdt met de verwerving of verbouwing van een eigen woning, de afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot die woning dan wel voor de aflossing van de eigenwoningschuld van het kind. In de eerste plaats wordt de hoogte van de vrijstelling tijdelijk (namelijk van 1 oktober 2013 tot 1 januari 2015) verruimd van het huidige bedrag van de vrijstelling van € 51.407 tot € 100.000. Voorts, vervalt eveneens tijdelijk (voor dezelfde periode) de beperking dat de schenking moet zijn gedaan van een ouder aan een kind tussen 18 en 40 jaar. Dit betekent dat van 1 oktober 2013 tot 1 januari 2015 iedereen van een familielid of van een derde vrij van schenkbelasting een schenking mag ontvangen van maximaal € 100.000, mits deze wordt aangewend voor de eigen woning.”
24. Artikel 33a van de Successiewet (tekst geldend vanaf 1 januari 2014) luidt als volgt:
“1. Voor één kalenderjaar worden het ingevolge artikel 33, aanhef en onderdelen 5° of 6°, van schenkbelasting vrijgestelde bedrag en het ingevolge artikel 33, aanhef en onderdeel 7°, van schenkbelasting vrijgestelde bedrag onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden verhoogd tot een bedrag van € 100.000, indien:
a. het een schenking betreft van een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, eerste of derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of van een bedrag dat is geschonken ter zake van de verwerving van een zodanige eigen woning, voor de kosten van verbetering of onderhoud van die woning, ter zake van de afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot die woning dan wel voor de aflossing van een eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a van die wet of de aflossing van een schuld die de verkrijger had op het moment direct voorafgaand aan een vervreemding van een eigen woning voor zover deze schuld heeft geleid tot een negatief vervreemdingssaldo eigen woning als bedoeld in artikel 3.119aa van die wet, en
b. op deze verhoogde vrijstelling in de aangifte een beroep wordt gedaan.
Indien de woning of het bedrag, bedoeld in de eerste volzin, is verkregen van de ouders, wordt het ingevolge de eerste volzin van schenkbelasting vrijgestelde bedrag verminderd met de bedragen waarvoor de verhoogde vrijstelling, bedoeld in artikel 33, onderdelen 5° en 6°, op enig moment door het kind is toegepast.
2. De verhoogde vrijstelling, bedoeld in artikel 33, , onderdelen 5° en 6°, vindt geen toepassing indien door het kind in een eerder jaar reeds de verhoogde vrijstelling van het eerste lid is toegepast op een verkrijging van de ouders.
3. Artikel 12, eerste lid, eerste volzin, is niet van toepassing op schenkingen als bedoeld in het eerste lid.”
25. Vast staat dat er een aanslag schenkbelasting aan eiseres is opgelegd, waarbij verweerder de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling van artikel 33a, eerste lid, van de Successiewet niet heeft toegepast. Voorts staat vast dat die aanslag onherroepelijk vaststaat door de uitspraak op bezwaar van 6 april 2017 waartegen geen beroep is ingesteld. Daarbij merkt de rechtbank op dat de gemachtigde van eiseres ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat de rechtbank het tweede ingediende bezwaar niet moet opvatten als een beroep tegen die uitspraak op bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank staat in dat geval vast dat voor de schenkbelasting geen sprake is van een schenking als bedoeld in artikel 33a, eerste lid, van de Successiewet. Nu vast staat dat voor de schenkbelasting geen sprake is van een schenking als bedoeld in artikel 33a, eerste lid, van de Successiewet, is artikel 12, eerste lid, van de Successiewet van toepassing, hetgeen betekent dat de schenking moet worden aangemerkt als een verkrijging krachtens erfrecht. De rechtbank is van oordeel dat voor een inhoudelijke beoordeling of al dan niet schenkbelasting verschuldigd zou zijn, meer specifiek of de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling terecht niet is toegepast en of wordt voldaan aan alle daaraan krachtens de wet te stellen voorwaarden, bij de beoordeling van de aanslag erfbelasting geen plaats meer is. Die toets dient immers plaats te vinden bij het al dan niet heffen van schenkbelasting. Indien voor de schenkbelasting de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling niet wordt toegepast en een aanslag schenkbelasting wordt opgelegd, vloeit ‘dwingend’ uit artikel 33a, derde lid, van de Successiewet voort dat artikel 12, eerste lid van de Successiewet van toepassing is. Verweerder heeft het bedrag van € 110.610 terecht aangemerkt als een verkrijging krachtens erfrecht. De aanslag erfbelasting is tot het juiste bedrag vastgesteld.
26. Eiseres heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en daarbij verwezen naar de zaak met nummer HAA 18/2355 en op een ongelijkheid die ontstaat tussen de situatie dat sprake is van een overlijden op 2 januari van het jaar ten opzichte van 2 oktober van datzelfde jaar. Het zou van logische wetgeving getuigen dat iedere begiftigde een termijn van een jaar zou krijgen.
27. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. In de zaak met nummer HAA 18/2355 is sprake van een ander geval, waarin voor de schenkbelasting juist wel toepassing is gegeven aan de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling, zodat reeds om die reden het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Ten aanzien van het andere punt heeft het volgende te gelden. De wetgever heeft ervoor gekozen om aan de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling een aantal voorwaarden te verbinden. Het is de rechtbank niet toegestaan de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet te toetsen, zodat de rechtbank daar geen oordeel over kan geven.
28. Het verzoek van eiseres om artikel 12, eerste lid, van de Successiewet buiten toepassing te laten dan wel te verklaren in onderhavig geval kan niet tot een ander oordeel leiden. Daargelaten dat het de rechtbank slechts in uitzonderlijke gevallen is toegestaan een formele wettelijke bepaling buiten toepassing te laten en van een dergelijk geval hier geen sprake is, ziet de rechtbank in het door eiseres gestelde of in de omstandigheden van het geval geen enkele aanleiding hiertoe over te gaan.
29. Gelet op het hiervoor onder 19 overwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
De aanslag is, na de vermindering van 12 april 2018, op het juiste bedrag vastgesteld.
Proceskosten
30. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 0,5, nu het beroep enkel gegrond is vanwege de onterechte niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar).
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
verklaart het bezwaar tegen de aanslag erfbelasting gegrond;
- -
-
bepaalt dat de rechtsgevolgen van de bij vermindering van 12 april 2018 verminderde aanslag erfbelasting in stand blijven;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 748;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, voorzitter, en mr. B. van Walderveen en mr. T.N. van Rijn, leden, in aanwezigheid van mr. M.R. Marinus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 september 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: