Rechtbank Noord-Holland, 26-01-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:1346, HAA - 20/ 4333
Rechtbank Noord-Holland, 26-01-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:1346, HAA - 20/ 4333
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 26 januari 2022
- Datum publicatie
- 24 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2022:1346
- Zaaknummer
- HAA - 20/ 4333
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2015 en 2016 navorderingsaanslagen ib/pvv opgelegd. Bij nader stuk heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de betreffende schuld ten bedrage van € 175.000 (met in acht nemen van de drempel van € 6.000) ten onrechte niet in mindering is gebracht op het box 3 vermogen van eiseres, dat dit dienovereenkomstig verlaagd dient te worden en op die grond geconcludeerd tot gegrondverklaring van beide beroepen en vernietiging van beide navorderingsaanslagen. Nu beide navorderingsaanslagen worden vernietigd zijn de beroepen gegrond. Uitsluitend is nog in geschil de door eiseres verzochte schadevergoeding en proceskostenvergoeding. De rechtbank wijst het verzoek tot schadevergoeding af nu de klachten van eiseres dat door verweerder in strijd zou zijn gehandeld met algemene beginselen van behoorlijk bestuur door de rechtbank (zoals in de uitspraak overwogen) ongegrond worden verklaard en ook overigens niet is gebleken van enig handelen van verweerder dat aanleiding zou kunnen geven voor het toekennen van een schadevergoeding. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift tegen beide navorderingsaanslagen is ingediend door een fiscaal advieskantoor en dat in zoverre sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand en dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 20/4333 en HAA 20/4334
(gemachtigde: [gemachtigde] )
en
Procesverloop
HAA 20/4333
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen van € 64.508. Bij afzonderlijke beschikking is € 110 belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
HAA 20/4334
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2016 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen van € 67.288. Bij afzonderlijke beschikking is € 64 belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Beide zaken
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. Verweerder heeft zich in een nader stuk op het standpunt gesteld dat beide navorderingsaanslagen dienen te worden vernietigd, maar dat geen reden is voor een proceskostenvergoeding nu [gemachtigde] geen professionele gemachtigde is.
Eiseres heeft voor de zitting nadere stukken ingediend. Deze zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2022 te Haarlem. Op dezelfde zitting zijn de beroepen met zaaknummers HAA 20/4332 en HAA 20/5389 van [gemachtigde] , in 2016 geregistreerd partner van eiseres, behandeld.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] , mr. [naam 2] , mr. [naam 3] en [naam 4] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is in 2016 woonachtig en in het Basisregistratie Personen (hierna: BRP) ingeschreven in [woonplaats 1] , Nederland. Zij heeft in 2016 een relatie met [gemachtigde] , woonachtig en in het BRP ingeschreven te [woonplaats 2] .
2. Eiseres en [gemachtigde] zijn op 22 december 2014 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Dit partnerschap is op 27 november 2018 geëindigd.
3. Eiseres is in 2015 en 2016 eigenaar van de woning [adres] te [woonplaats 1] . Eiseres woont in die woning. Deze woning is aangemerkt als haar eigen woning in de zin van de eigenwoningregeling als bedoeld in de artikelen 3.110 en volgende van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).
4. In haar aangiftes ib/pvv 2015 en 2016 heeft zij als inkomsten uit eigen woning (huurwaardeforfait -/- eigen woning rente) een bedrag van -/- € 2.640 (2015) respectievelijk
-/- € 2.670 (2016) aangegeven. Bij het opleggen van de aanslagen is dit gevolgd.
5. Bij het opleggen van de beide navorderingsaanslagen heeft verweerder deze afgetrokken bedragen gecorrigeerd omdat de schuld ter zake waarvan de rente is betaald is aangegaan bij de fiscale partner van eiseres, [gemachtigde] , en deze rente op grond van artikel 3:119a, zesde lid, onder c, van de Wet IB 2001 niet aftrekbaar is.
6. Bij het nader stuk heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat dit weliswaar juist is, maar dat de betreffende schuld ten bedrage van € 175.000 (met in acht nemen van de drempel van € 6.000) ten onrechte niet in mindering is gebracht op het box 3 vermogen van eiseres, dat dit dienovereenkomstig verlaagd dient te worden en op die grond geconcludeerd tot gegrondverklaring van beide beroepen en vernietiging van beide navorderingsaanslagen.
Geschil 7. Nu de beide navorderingsaanslagen worden vernietigd zijn de beroepen gegrond, en is uitsluitend nog in geschil de door eiseres verzochte schadevergoeding en proceskostenvergoeding.
Beoordeling van het geschil
Schadevergoeding
8. Eiseres heeft verzocht verweerder te veroordelen tot een schadevergoeding van
€ 16.391 vanwege schending van rechten van [gemachtigde] en haarzelf. In dit verband heeft eiseres erover geklaagd dat het afwijzen van een door haar en [gemachtigde] gedaan schikkingsvoorstel en het selecteren van de aangifte van [gemachtigde] voor controle kennelijk op grond van project-1043 in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Deze klachten van eiseres worden door de rechtbank verworpen. Verweerder heeft het schikkingsvoorstel gemotiveerd afgewezen en dit staat hem vrij. De stelling van eiseres dat de aangifte van [gemachtigde] gecontroleerd zou zijn vanwege het toepassen van de code 1043 vindt geen steun in de feiten. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat geen sprake is van code 1043 maar dat de aangifte van [gemachtigde] aan controle is onderworpen vanwege de giftenaftrek, de in de aangifte opgenomen van de WOZ-waarde afwijkende bedragen voor onroerende zaken en de schenking die [gemachtigde] gedaan heeft aan Stichting [stichting] .
9. Artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) (oud) geeft de rechtbank bij een gegrond beroep de mogelijkheid een partij te veroordelen tot schadevergoeding. Het beroep is op grond van hetgeen hiervoor onder 6. is overwogen gegrond. De rechtbank wijst het verzoek tot schadevergoeding echter af nu de klachten van eiseres dat door verweerder in strijd zou zijn gehandeld met algemene beginselen van behoorlijk bestuur door de rechtbank zoals hiervoor is overwogen ongegrond worden verklaard en ook overigens niet is gebleken van enig handelen van verweerder dat aanleiding zou kunnen geven voor het toekennen van een schadevergoeding.
Proceskosten
10. Op grond van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kan een vergoeding in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb (in de kosten van de beroepsprocedure), onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb (in de kosten van de bezwaarprocedure), uitsluitend betrekking hebben op onder meer de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit betekent dus dat sprake moet zijn van (juridische) rechtsbijstand, dat deze beroepsmatig moet zijn verleend en dat de bijstand door een derde moet zijn verleend. Van beroepsmatig verleende rechtsbijstand is volgens vaste rechtspraak sprake als het verlenen van rechtsbijstand door de rechtsbijstandverlener een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening. Dat de bijstand door een derde moet zijn verleend betekent dat uitgesloten van vergoeding is bijstand door iemand aan zichzelf en, indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, wanneer er aanleiding is om een procederend lichaam en een lichaam dat rechtsbijstand verleent met elkaar te vereenzelvigen.
11. Verweerder heeft gesteld dat geen sprake is van beroepsmatig door een derde verleende rechtsbijstand.
12. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift tegen beide navorderingsaanslagen is ingediend door het fiscaal advieskantoor Lancers Dijkstra en dat in zoverre sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand en dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Dat deze gemachtigde andere proceshandelingen zou hebben verricht is niet gesteld noch gebleken.
13. De overige proceshandelingen zijn verricht door [gemachtigde] , voormalig geregistreerd partner van eiseres. Dat [gemachtigde] kan worden aangemerkt als een persoon die beroepsmatig rechtsbijstand verleent en die dat ook in deze procedure voor zijn voormalig geregistreerd partner heeft gedaan is noch gesteld noch anderszins gebleken. De door hem verrichte werkzaamheden komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
Proceskosten en griffierecht
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank vast op € 269 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met waarde per punt van € 269, en een wegingsfactor 1 vanwege drie samenhangende zaken). Van de toe te kennen proceskostenvergoeding zal de helft, € 134,50, worden toegekend in deze zaken, en de andere helft in de met deze zaken samenhangende zaak met nummer HAA 20/4332 van [gemachtigde] .
15. Voor zover eiseres met het overleggen van facturen van rechtsbijstandverleners voor adviezen aan [gemachtigde] betreffende de in deze procedure onderliggende problematiek een verzoek doet om een integrale proceskostenvergoeding toe te kennen wordt dit afgewezen. Ingevolge artikel 8:75 van de Awb juncto artikel 2, derde lid, van het Besluit kan ingeval van bijzondere omstandigheden worden afgeweken van toekenning van een kostenvergoeding op grond van de forfaitaire bedragen van het Besluit. In zijn arrest van 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor de toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit grond bestaat indien het bestuursorgaan het terechte verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden. Dat daarvan in dit geval sprake is, is door eiser niet aannemelijk gemaakt, en evenmin is dat overigens gebleken. De door verweerder bij de navorderingsaanslagen aangebrachte correcties worden op goede gronden gehandhaafd, en de navorderingsaanslagen worden slechts vernietigd vanwege door verweerder ambtshalve aangedragen andere gronden (vermindering van het box 3 vermogen).
16. De rechtbank zal verweerder opdragen het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden tot een bedrag van € 48.