Rechtbank Noord-Holland, 28-02-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:1510, HAA 21/6548
Rechtbank Noord-Holland, 28-02-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:1510, HAA 21/6548
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 28 februari 2022
- Datum publicatie
- 7 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2022:1510
- Zaaknummer
- HAA 21/6548
Inhoudsindicatie
Beroep na beroepstermijn ontvangen.
De regels over de bezwaar- en beroepstermijn behoren tot de regels die van openbare orde zijn. De rechter mag niet van die regels afwijken. Eiser heeft geen reden gegeven voor het na de beroepstermijn indienen van zijn beroepschrift die maakt dat de overschrijding van de termijn verschoonbaar is. Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat eiser een goede verontschuldiging heeft voor de te late indiening van het beroepschrift. Ter informatie merkt de rechtbank op dat uit vaste jurisprudentie volgt dat het handelen en/of nalaten van handelen van een hulp- of dienstverlener voor rekening en risico van eiser komt. De rechtbank oordeelt dat de door eiser geschetste omstandigheden niet kunnen leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding hem niet kan worden tegengeworpen.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/6548
en
Procesverloop
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar van 8 januari 2021, op 21 november 2021 bij verweerder een tweede bezwaar ingediend.
Bij brief van 6 december 2021 heeft verweerder dit tweede bezwaar aanmerkend als beroep dit beroep op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ter verdere behandeling doorgezonden naar deze rechtbank.
Overwegingen
1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb uitspraak zonder zitting.
2. Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Awb een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 36 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop de uitspraak op bezwaar is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
3. Vast staat dat de dagtekening van de uitspraak op bezwaar 8 januari 2021 is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde dus op 19 februari 2021.
4. Het beroepschrift is bij verweerder ontvangen op 21 november 2021. Het beroepschrift
is dus niet tijdig ingediend.
5. De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld aan te geven waarom hij zijn beroep na afloop van de beroepstermijn heeft ingediend. Eiser heeft bij brieven van 28 december 2021 en 9 februari 2022 uitvoerig toegelicht dat hij zijn boekhouder aansprakelijk stelt voor de belastingschuld, die eiser door nalatigheid en niet nagekomen afspraken heeft verkregen. Eiser vraagt om een herziening van zijn belastingschuld en een schadevergoeding.
Ten aanzien van het na de beroepstermijn indienen van het beroep wordt door eiser gesteld dat hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn boekhouder alles goed regelde.
6. De rechtbank overweegt als volgt. De regels over de bezwaar- en beroepstermijn behoren tot de regels die van openbare orde zijn. De rechter mag niet van die regels afwijken. Eiser heeft geen reden gegeven voor het na de beroepstermijn indienen van zijn beroepschrift die maakt dat de overschrijding van de termijn verschoonbaar is. Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat eiser een goede verontschuldiging heeft voor de te late indiening van het beroepschrift. Ter informatie merkt de rechtbank op dat uit vaste jurisprudentie volgt dat het handelen en/of nalaten van handelen van een hulp- of dienstverlener voor rekening en risico van eiser komt. De rechtbank oordeelt dat de door eiser geschetste omstandigheden niet kunnen leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding hem niet kan worden tegengeworpen.
7. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. Deze uitspraak is gedaan op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: