Rechtbank Noord-Holland, 17-03-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:3023, HAA 22/153
Rechtbank Noord-Holland, 17-03-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:3023, HAA 22/153
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 17 maart 2022
- Datum publicatie
- 7 april 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2022:3023
- Zaaknummer
- HAA 22/153
Inhoudsindicatie
niet op tijd beslissen op het verzoek herbeoordeling kinderopvangtoeslag
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 16 november 2020.
Aangezien het beroep gegrond is en er nog steeds geen besluit is bekendgemaakt, moet de rechtbank het bestuursorgaan opdragen om in principe binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen (artikel 8:55d van de Awb).
Verweerder verzoekt in zijn verweerschrift dat de rechtbank een beslistermijn op te leggen van tien weken na verzending van deze uitspraak.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechter moet bij het stellen van een nadere termijn voor het besluit een op dit moment verantwoorde keuze maken in het dilemma tussen snelheid en zorgvuldigheid. Als het bestuursorgaan dit dilemma heeft veroorzaakt, rechtvaardigt dit niet zonder meer dat zorgvuldigheid wordt opgeofferd aan snelheid. De rechter moet een nadere termijn stellen die niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort is (ABRvS 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2346).Eiseres wacht al zeer lange tijd op de herbeoordeling van haar zaak. Zij heeft zich al op 16 november 2020 bij verweerder gemeld en heeft nog steeds geen uitsluitsel gekregen. De rechtbank vindt dat verweerder inmiddels meer dan genoeg tijd heeft gehad om de situatie van eiseres te boordelen en ook om aan de formele procedures, zoals het raadplegen van de commissie van wijzen, te voldoen. De rechtbank gaat er namelijk vanuit dat het proces om het besluit te nemen al loopt en niet pas gaat beginnen zodra de onderhavige uitspraak is gedaan. Er bestaat tussen partijen immers geen geschil over dat de termijn is overschreden en verweerder was zich hiervan in zijn brief van 30 oktober 2021 bewust. In elk geval had verweerder daarom sinds het ontvangen van de ingebrekestelling van eiseres op 25 november 2021 de procedures moeten starten zo dit nog niet gedaan was. Sindsdien is er ruim meer dan de door verweerder voor een zorgvuldige beslissing nodig geachte tien weken tijd verstreken. Daarom acht de rechtbank het nu nog toekennen van een beslistermijn van tien weken onnodig lang en een termijn van twee weken niet onrealistisch kort. Een langere beslistermijn dan de wet als uitgangspunt geeft is gelet op het hiervoor overwogene niet nodig en daarom zal de rechtbank verweerder opdragen om binnen twee weken na deze uitspraak alsnog het besluit te nemen.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/153
(gemachtigde: mr. A. van Deuzen)
en
de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder
Procesverloop
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 16 november 2020.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. Eiseres stelt dat zij tot de groep van gedupeerden van de toeslagenaffaire behoort en dat zij recht heeft op schadevergoeding. Eiseres heeft zich op 16 november 2020 bij verweerder gemeld om haar situatie te bekijken. Op 24 februari 2021 laat verweerder eiseres weten dat zij vóór 1 mei 2021 gebeld zal worden over haar dossier. Verweerder heeft bij brief van 30 april 2021 laten weten dat een lichte toets is uitgevoerd en dat vooralsnog geen reden is gezien om eiseres schadevergoeding te betalen, maar dat de herbeoordeling van het geval van eiseres nog niet klaar is. Bij brief van 1 mei 2021 heeft verweerder eiseres laten weten dat haar situatie – als zij dat wil – uiterlijk op 16 november 2021 herbeoordeeld zal zijn. Bij brief van 30 oktober 2021 is door verweerder aan eiseres medegedeeld dat er meer tijd nodig is om haar situatie te bekijken en dat zij op een website kan opzoeken wanneer ze aan de beurt is.
4. Op 25 november 2021 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld. Eiseres heeft meer dan twee weken daarna, op 24 december 2021, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek. Het beroep is ontvankelijk, aangezien het niet onredelijk laat is ingediend.
5. Eiseres heeft verzocht om de dwangsom wegens het niet tijdig beslissen vast te stellen. Verweerder erkent dat niet tijdig beslist is, dat de dwangsomregeling van toepassing is en dat daarom een dwangsom verbeurd is.
6. De hoogte van de dwangsom bedraagt in het onderhavige geval het maximumbedrag van € 1.442, omdat verweerder al meer dan 42 dagen in gebreke is. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
7. Aangezien het beroep gegrond is en er nog steeds geen besluit is bekendgemaakt, moet de rechtbank het bestuursorgaan opdragen om in principe binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen (artikel 8:55d van de Awb).
8. Verweerder verzoekt in zijn verweerschrift dat de rechtbank een beslistermijn op te leggen van tien weken na verzending van deze uitspraak.
9. De rechtbank overweegt als volgt. De rechter moet bij het stellen van een nadere termijn voor het besluit een op dit moment verantwoorde keuze maken in het dilemma tussen snelheid en zorgvuldigheid. Als het bestuursorgaan dit dilemma heeft veroorzaakt, rechtvaardigt dit niet zonder meer dat zorgvuldigheid wordt opgeofferd aan snelheid. De
rechter moet een nadere termijn stellen die niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort is (ABRvS 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2346).
Eiseres wacht al zeer lange tijd op de herbeoordeling van haar zaak. Zij heeft zich al op 16 november 2020 bij verweerder gemeld en heeft nog steeds geen uitsluitsel gekregen. De rechtbank vindt dat verweerder inmiddels meer dan genoeg tijd heeft gehad om de situatie van eiseres te boordelen en ook om aan de formele procedures, zoals het raadplegen van de commissie van wijzen, te voldoen. De rechtbank gaat er namelijk vanuit dat het proces om het besluit te nemen al loopt en niet pas gaat beginnen zodra de onderhavige uitspraak is gedaan. Er bestaat tussen partijen immers geen geschil over dat de termijn is overschreden en verweerder was zich hiervan in zijn brief van 30 oktober 2021 bewust. In elk geval had verweerder daarom sinds het ontvangen van de ingebrekestelling van eiseres op 25 november 2021 de procedures moeten starten zo dit nog niet gedaan was. Sindsdien is er ruim meer dan de door verweerder voor een zorgvuldige beslissing nodig geachte tien weken tijd verstreken. Daarom acht de rechtbank het nu nog toekennen van een beslistermijn van tien weken onnodig lang en een termijn van twee weken niet onrealistisch kort. Een langere beslistermijn dan de wet als uitgangspunt geeft is gelet op het hiervoor overwogene niet nodig en daarom zal de rechtbank verweerder opdragen om binnen twee weken na deze uitspraak alsnog het besluit te nemen.
10. De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 49 vergoeden.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij voor de beroepsmatig verleende bijstand heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht toegekend voor een bedrag van € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759, bij een wegingsfactor 0,5 voor het lichte gewicht van deze zaak, omdat het geschil beperkt is tot formele aspecten van niet tijdig beslissen en de dwangsom). Toegekend wordt € 379,50.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier |
rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: