Home

Rechtbank Noord-Holland, 23-05-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:4461, HAA 22/1435

Rechtbank Noord-Holland, 23-05-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:4461, HAA 22/1435

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
23 mei 2022
Datum publicatie
8 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2022:4461
Zaaknummer
HAA 22/1435

Inhoudsindicatie

BNT herbeoordeling kinderopvangtoeslag. gegrond.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 22/1435

(gemachtigde: mr. M. Stam),

en

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 15 januari 2021.

Verweerder heeft noch op de zaak betrekking hebbende stukken noch een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.

3. De rechtbank gaat uit van de door eiseres gegeven informatie en ingebrachte stukken. Eiseres heeft zich op 15 januari 2021 bij verweerder gemeld om haar situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag te bekijken. Bij brief van 7 mei 2021 heeft verweerder alvast een bedrag van € 30.000 aan eiseres toegekend onder vermelding dat de situatie nog niet helemaal beoordeeld is en zij mogelijk recht heeft op een aanvullend bedrag. Bij brief van 1 juli 2021 heeft verweerder de termijn van herbeoordeling verlengd met zes maanden en medegedeeld dat uiterlijk op 15 januari 2022 het verzoek beoordeeld moet zijn. Verweerder heeft bij brief van 29 december 2021 aan eiseres medegedeeld dat er meer tijd nodig is om haar situatie te bekijken en dat zij op een website kan opzoeken wanneer ze aan de beurt is. In deze brief staat ook dat eiseres verweerder in gebreke kan stellen als zij het niet eens is met de vertraging. Bij brief van 14 februari 2022 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld. Verweerder heeft telefonisch aan eiseres bevestigd dat de ingebrekestelling op 17 februari 2022 ontvangen is.

4. Eiseres heeft vervolgens op 23 maart 2022, meer dan twee weken nadat zij verweerder in gebreke heeft gesteld, beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek.

5. Het beroep is kennelijk gegrond.

6. Eiseres heeft verzocht om de dwangsom wegens het niet tijdig beslissen vast te stellen. De hoogte van de dwangsom bedraagt in het onderhavige geval het maximumbedrag van € 1.442, omdat verweerder al meer dan 42 dagen in gebreke is. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.

7. Aangezien het beroep gegrond is en er nog steeds geen besluit is bekendgemaakt, moet de rechtbank het bestuursorgaan opdragen om in principe binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen (artikel 8:55d van de Awb).

In de regel wordt de dwangsom bepaald op € 100 per dag, met een maximum van € 15.000.

8. Eiseres heeft verzocht om verweerder op te dragen om binnen twee weken na deze uitspraak een beslissing te nemen op straffe van een dwangsom van € 500 per dag. Dit verzoek betekent een afwijking van het hierboven vermelde uitgangspunt met betrekking tot de hoogte van de dwangsom.

9. De rechtbank overweegt als volgt. De rechter moet bij het stellen van een nadere termijn voor het besluit een op dit moment verantwoorde keuze maken in het dilemma tussen snelheid en zorgvuldigheid. Als het bestuursorgaan dit dilemma heeft veroorzaakt, rechtvaardigt dit niet zonder meer dat zorgvuldigheid wordt opgeofferd aan snelheid. De rechter moet een nadere termijn stellen die niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort is (ABRvS 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2346). Eiseres wacht al zeer lange tijd op de herbeoordeling van haar zaak. Zij heeft zich al op 15 januari 2021 bij verweerder gemeld en heeft nog steeds geen uitsluitsel gekregen. De rechtbank vindt dat verweerder inmiddels meer dan genoeg tijd heeft gehad om de situatie van eiseres te boordelen en ook om aan de formele procedures, zoals het raadplegen van de commissie van wijzen, te voldoen. De rechtbank gaat er namelijk vanuit dat het proces om het besluit te nemen al loopt en niet pas gaat beginnen zodra de onderhavige uitspraak is gedaan. Er bestaat tussen partijen immers geen geschil over dat de termijn is overschreden en verweerder was zich hiervan in zijn brief van 29 december 2021 bewust en schrijft dat een ingebrekestelling mogelijk is als de belastingplichtige het niet eens is met verdere vertraging. In elk geval had verweerder daarom toen de procedures moeten starten zo dit nog niet gedaan was. De rechtbank zal zich daarom conform het verzoek van eiseres aansluiten bij het wettelijke uitgangspunt van een termijn van twee weken na deze uitspraak om alsnog het besluit te nemen. Verder ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om een hogere dwangsom dan volgens het uitgangspunt toe te kennen, omdat de rechtbank er vanuit gaat dat de prikkel van een dwangsom van € 100 per dag sterk genoeg is in gevallen zoals dit waarin de Belastingdienst zich bewust is van de urgentie.

10. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb verweerder opdragen om binnen twee weken na deze uitspraak alsnog het besluit te nemen en bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.

11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 50 vergoeden.

12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij voor de beroepsmatig verleende bijstand heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht toegekend voor een bedrag van € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759, bij een wegingsfactor 0,5 voor het lichte gewicht van deze zaak, omdat het geschil beperkt is tot formele aspecten van niet tijdig beslissen en de dwangsom). Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;

- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;

- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van

€ 15.000;

- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiseres te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?