Rechtbank Noord-Holland, 09-06-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:5018, HAA 20/6436
Rechtbank Noord-Holland, 09-06-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:5018, HAA 20/6436
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 9 juni 2022
- Datum publicatie
- 7 juli 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2022:5018
- Zaaknummer
- HAA 20/6436
Inhoudsindicatie
MRB: gebruik weg tijdens schorsing, beroep op overmacht slaagt niet.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/6436
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2022 12 mei 2022in de zaak tussen
(gemachtigde: M.J.M. Bergers),
en
Procesverloop
Met dagtekening 30 april 2020 heeft verweerder aan eiser over het tijdvak 7 januari 2020 tot en met 31 januari 2020 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd, ten bedrage van € 125, alsmede bij beschikking van gelijke datum een boete van € 125.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2022 te Haarlem. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] . Namens eiser is, zonder bericht, niemand verschenen. Eiser en zijn gemachtigde zijn bij aangetekende brief van 19 april 2022 uitgenodigd om op deze zitting te verschijnen en deze brief is volgens het track & trace-systeem van PostNL op 20 april 2022 om 9:51 uur bezorgd op het kantooradres van de gemachtigde, waar voor de ontvangst is getekend. Eiser en zijn gemachtigde zijn correct en tijdig uitgenodigd voor de zitting van 17 mei 2022.
Overwegingen
Feiten
1. Op grond van gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) is eiser van 7 januari 2020 tot en met 21 september 2020 houder geweest van een [auto] (een personenauto) met kenteken [#] . De geldigheid van het kentekenbewijs van de auto is geschorst geweest van 7 januari 2020 tot 29 mei 2020.
2. Op 16 januari 2020 omstreeks 9:41 uur is door controleurs van de Belastingdienst geconstateerd dat de auto stond geparkeerd ter hoogte van de Doctor Plesmansingel te Amstelveen. Op de bij het controlerapport behorende foto’s is te zien dat het om een auto met schade gaat die geparkeerd is op een parkeerplaats bij een appartementengebouw.
3. Met dagtekening 11 maart 2020 is aan eiser een ‘vooraankondiging naheffingsaanslag / boetebeschikking’ gestuurd.
4. De naheffingsaanslag en boete zijn overeenkomstig de vooraankondiging opgelegd.
Geschil
5. In geschil is de ontvankelijkheid van het beroep. Indien het beroep ontvankelijk is, zijn de naheffingsaanslag en de boete in geschil. Meer specifiek is in geschil of aan eiser een geslaagd beroep op overmacht toekomt.
6. Eiser stelt dat sprake is van overmacht omdat de auto gekocht is met schade, met een WOK-status, dat de auto door een oprijwagen daar is geplaatst en dat hij het wegens geldgebrek nog niet heeft kunnen repareren (verklaring van eiser bij het telefonisch horen) dan wel stelt de gemachtigde dat de auto van eiser grote schade had opgelopen en door een afsleepwagen is meegenomen en dat deze maximaal een half uur voor de garage heeft gestaan voordat eiser hem binnen kon zetten (in beroep). Eiser vindt het daarom onredelijk dat verweerder de naheffingsaanslag en boete volledig in stand heeft gelaten en dat er geen matiging heeft plaatsgevonden.
7. Verweerder veronderstelt dat dat beroepschrift niet tijdig gepost is, aangezien het op 2 december 2020 bij de rechtbank (Limburg) is ingekomen. Wat betreft de motorrijtuigenbelasting en boete zijn er veel vraagtekens. De auto had volgens de RDW geen WOK-status en was geparkeerd op de weg, zodat de naheffing terecht is. Volgens verweerder is het niet duidelijk wat nu precies de stelling van eiser is en roepen zijn standpunten, waarvan sommige voor het eerst in beroep worden aangevoerd, vragen op. Het gestelde korte gebruik van de weg is niet onderbouwd en zou overigens ook niet tot het achterwege laten van de naheffingsaanslag leiden. Er is geen sprake van omstandigheden op basis waarvan geen of een lagere boete passend en geboden is. Volgens verweerder heeft eiser al vaker kentekens geschorst en is hij ook al eerder in overtreding van de schorsingsvoorwaarden geweest, namelijk in 2016 en 2019.
Beoordeling van het geschil
De ontvankelijkheid van het beroep
8. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan op de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Op grond van artikel 6:9, eerste lid Awb is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is een per post verzonden beroepschrift echter eveneens tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (de verzendtheorie). Indien een beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegde bestuursrechter, wordt het doorgezonden aan de bevoegde rechter en geldt in beginsel de ontvangst door de onbevoegde rechter als tijdstip van indiening (artikel 6:15 van de Awb).
9. Verweerder werpt de vraag op of het beroep tijdig is ingesteld en de rechtbank beoordeelt dit ook ambtshalve (zie Hoge Raad 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1153). Aangezien er geen aanwijzing is dat de dag van de dagtekening van de uitspraak op bezwaar is gelegen vóór de dag van bekendmaking, is de beroepstermijn aangevangen op 20 oktober 2020 (de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar). Dat betekent dat het beroepschrift uiterlijk 30 november 2020 bij deze rechtbank had moeten zijn ontvangen. Het beroepschrift is echter na afloop van deze termijn (op 2 december 2020) bij rechtbank Limburg ontvangen. De poststempel op de enveloppe van het beroepschrift vermeldt de datum 30 november 2020. In dat geval geldt als vermoeden dat het beroepschrift op de datum van de poststempel ter post is bezorgd (Hoge Raad 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2138). Nu de rechtbank aanneemt dat het beroepschrift vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd en het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen, is het beroep tijdig ingediend. Het beroep is ontvankelijk.
De naheffingsaanslag
10. Aan het schorsen van de tenaamstelling van een kenteken zijn voorwaarden verbonden. Eén van de voorwaarden is dat geen gebruik van de weg wordt gemaakt met de auto (§ 6, Hoofdstuk IV, van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 19 Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB)). Als een schorsing eindigt omdat met de auto gebruik van de weg wordt gemaakt, kan de vanwege de schorsing niet geheven belasting worden nageheven (artikel 35 Wet MRB).
11. Het is niet in geschil dat de auto van eiser op de weg heeft gestaan tijdens de schorsing. Daarom is verweerder bevoegd tot het opleggen van de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting zoals is gedaan. Eiser heeft weliswaar gesteld dat sprake is van overmacht, maar in de stukken staan hierover verschillende stellingen die elkaar uit lijken te sluiten. Als de auto op 7 januari 2020 gekocht is met schade, dan heeft de auto sindsdien ergens gestaan en niet pas op de controledatum 16 januari 2020. Als de auto schade heeft opgelopen tijdens de schorsing is de vraag hoe dat gebeurd is. De vraag is ook waarom de auto bij de controle op die locatie is aangetroffen, aangezien eisers woonadres daar niet is. Dan is er nog de verklaring dat er te weinig geld voor reparatie was. Namens eiser is niemand op de zitting verschenen om een en ander op te helderen. Het beroep op overmacht is hierdoor te vaag en de stellingen zijn te inconsistent om te kunnen slagen. De naheffingsaanslag is terecht aan eiser opgelegd.
De boete
12. Op grond van artikel 37 Wet MRB en artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is de onderhavige schending van de schorsingsvoorwaarden (het gebruik maken van de weg) voor boetedoeleinden gelijkgesteld met een betalingsverzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.514 kan opleggen. Paragraaf 34, tweede lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) maximeert het boetebedrag voorts tot 100% van de niet betaalde belasting. Artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat, tenzij de hoogte van de boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het bestuursorgaan de boete afstemt op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Paragraaf 6 en 7 van het BBBB bevatten bepalingen van dezelfde strekking.
13. Geen boete kan worden opgelegd indien eiser ter zake van het verzuim geen verwijt kan worden gemaakt, bijvoorbeeld wanneer sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas) of van een pleitbaar standpunt. Verweerder draagt de bewijslast voor het opleggen van de boete.Eiser heeft toegegeven dat de auto op de weg geweest is tijdens de schorsing. Uit de informatie van verweerder blijkt ook dat eiser door eerder gebruik van de schorsingsregeling goed op de hoogte is van de schorsingsvoorwaarden. In zoverre kan hem een verwijt worden gemaakt ter zake van het schenden van de schorsingsvoorwaarden en het daaruit volgende betalingsverzuim. Zoals hierboven overwogen is het beroep op overmacht te vaag en de stellingen zijn te inconsistent om te kunnen slagen. Eiser heeft met zijn betoog dus geen omstandigheden of feiten aangedragen waaruit de conclusie zou kunnen worden getrokken dat hem geen enkel verwijt treft. De verzuimboete is naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht opgelegd. Gelet hierop acht de rechtbank de boete van € 125 voldoende afgestemd op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan eiser kan worden verweten, rekening houdend met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. De boete van € 125 is naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden en niet te hoog.
14. Het beroep is ongegrond. De rechtbank heeft ambtshalve geconstateerd dat de redelijke termijn voor berechting is overschreden maar omdat de boete minder bedraagt dan € 200 geeft dit geen reden om de boete op die grond te matigen.
Proceskosten
15. Er is geen aanleiding om proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: