Home

Rechtbank Noord-Holland, 15-06-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:5122, HAA 22/2057

Rechtbank Noord-Holland, 15-06-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:5122, HAA 22/2057

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
15 juni 2022
Datum publicatie
23 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2022:5122
Zaaknummer
HAA 22/2057

Inhoudsindicatie

Kinderopvang Toeslag Beroep niet tijdig beslissen

Verweerder verzoekt een beslistermijn van twaalf weken na verzenden van deze uitspraak.

Oordeel rechtbank: Eiseres wacht al zeer lange tijd op de herbeoordeling van haar zaak. De rechtbank vindt dat verweerder inmiddels meer dan genoeg tijd heeft gehad om de situatie van eiseres te beoordelen en ook om aan de formele procedures te voldoen.

De rechtbank constateert voort dat het thans het beleid van verweerder is om pas voor betrokkene in actie te komen op het moment dat er een rechterlijke uitspraak ligt (directeur UHT Coenen in het debat van 11 mei 2022 over de tiende voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag). Dit leidt naar het oordeel van de rechtbank tot een onnodige belasting van betrokkenen en het rechterlijk apparaat, omdat betrokkenen "die het niet eens zijn met langer uitstel "zoals verweerder het in de brief schrijft, als het ware gedwongen worden om naar de rechter te stappen om verweerder in beweging te krijgen. Het na de ontvangst van de ingebrekestelling blijven stilzitten tot een rechter uitspraak doet, is dan een bewuste keuze die voor rekening. van verweerder dient te komen.

De rechtbank acht het nu nog toekennen van twaalf weken onnodig lang en een termijn van twee weken niet onrealistisch kort. een langere beslistermijn dan de wet als uitgangspunt heeft is gelet op het voorgaande niet nodig en daarom zal de rechtbank verweerder opdragen om binnen wee weken na deze uitspraak alsnog het besluit te nemen.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 22/2057

en

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 21 januari 2021.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.

3. Eiseres heeft zich op 21 januari 2021 bij verweerder gemeld om haar situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag te bekijken. Bij brief van 3 juni 2021 heeft verweerder € 30.000 aan eiseres toegekend onder vermelding dat de situatie nog niet helemaal beoordeeld is en zij mogelijk recht heeft op een aanvullend bedrag. Bij brief van 1 juli 2021 heeft verweerder de termijn van herbeoordeling verlengd met zes maanden en medegedeeld dat uiterlijk op 21 januari 2022 het verzoek beoordeeld moet zijn. Verweerder heeft bij brief van 29 december 2021 aan eiseres medegedeeld dat er meer tijd nodig is om haar situatie te bekijken en dat zij op een website kan opzoeken wanneer ze aan de beurt is. In deze brief staat ook dat eiseres verweerder in gebreke kan stellen als zij het niet eens is met de vertraging. Bij brief van 22 januari 2022 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld. Deze is door verweerder op 26 januari 2022 ontvangen. Verweerder heeft de ontvangst hiervan op 20 april 2022 bevestigd.

4. Eiseres heeft op 17 april 2022, meer dan twee weken nadat zij verweerder in gebreke heeft gesteld, beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek.

5. Het beroep is kennelijk gegrond.

6. In het verweerschrift heeft verweerder toegezegd om in verband met het te late beslissen de maximale dwangsom van € 1.442 aan eiseres te betalen.

7. Aangezien het beroep gegrond is en er nog steeds geen besluit is bekendgemaakt, moet de rechtbank het bestuursorgaan opdragen om in principe binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen (artikel 8:55d van de Awb). In de regel wordt de dwangsom bepaald op € 100 per dag, met een maximum van € 15.000.

8. Verweerder verzoekt in zijn verweerschrift dat de rechtbank een beslistermijn geeft van twaalf weken na verzending van deze uitspraak en wijst ter onderbouwing van dit verzoek op een uitspraak van rechtbank Midden-Nederland van 22 april 2022 (zaaknummer UTR 22/1302, niet gepubliceerd) waarin verweerder daartoe 13 weken na het doen van de uitspraak werden gegund, om de reden dat er veel aanvragen liggen en verweerder tijd nodig heeft om zorgvuldig onderzoek te doen. Dit verzoek van verweerder betekent een afwijking van het hierboven vermelde uitgangspunt met betrekking tot de termijn voor het alsnog doen van uitspraak.

9. De rechtbank overweegt als volgt. De rechter moet bij het stellen van een nadere termijn voor het besluit een op dit moment verantwoorde keuze maken in het dilemma tussen snelheid en zorgvuldigheid. Als het bestuursorgaan dit dilemma heeft veroorzaakt, rechtvaardigt dit niet zonder meer dat zorgvuldigheid wordt opgeofferd aan snelheid. De

rechter moet een nadere termijn stellen die niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort is (ABRvS 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2346).

Eiseres wacht al zeer lange tijd op de herbeoordeling van haar zaak. Zij heeft zich al op 21 januari 2021 bij verweerder gemeld en heeft nog steeds geen uitsluitsel gekregen. De rechtbank vindt dat verweerder inmiddels meer dan genoeg tijd heeft gehad om de situatie van eiseres te boordelen en ook om aan de formele procedures, zoals het raadplegen van de commissie van wijzen, te voldoen. De rechtbank gaat er namelijk vanuit dat het proces om het besluit te nemen al loopt en niet pas gaat beginnen zodra de onderhavige uitspraak is gedaan. Er bestaat tussen partijen immers geen geschil over dat de termijn is overschreden. In elk geval had verweerder sinds het ontvangen van de ingebrekestelling van eiseres op 26 januari 2022 de procedures moeten starten zo dit nog niet gedaan was. Sindsdien is er ruim meer dan de door verweerder voor een zorgvuldige beslissing nodig geachte twaalf weken tijd verstreken. De rechtbank constateert voorts dat het thans het beleid van verweerder is om pas voor de betrokkene in actie te komen op het moment dat er een rechterlijke uitspraak ligt (directeur UHT Coenen in het debat van 11 mei 2022 over de tiende voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag1). Dit leidt naar het oordeel van de rechtbank tot een onnodige belasting van betrokkenen en het rechterlijk apparaat, omdat betrokkenen ‘die het niet eens zijn met langer uitstel’ zoals verweerder het in de brief schrijft, als het ware gedongen worden om naar de rechter te stappen om verweerder in beweging te krijgen. Het na de ontvangst van de ingebrekestelling blijven stilzitten tot een rechter uitspraak doet, is dan een bewuste keuze die voor rekening van verweerder dient te komen.

De rechtbank acht het nu nog toekennen van een beslistermijn van twaalf weken onnodig lang en een termijn van twee weken niet onrealistisch kort. Een langere beslistermijn dan de wet als uitgangspunt geeft is gelet op het hiervoor overwogene niet nodig en daarom zal de rechtbank verweerder opdragen om binnen twee weken na deze uitspraak alsnog het besluit te nemen.

10. De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.

11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 50 vergoeden.

12. Omdat in beroep niet blijkt van beroepsmatig verleende bijstand en er ook anderszins geen aanknopingspunt is van voor vergoeding in aanmerking komende kosten, ziet de rechtbank geen aanleiding tot een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;

- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom betaalt van € 1.442;

- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;

- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van

€ 15.000;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?