Rechtbank Noord-Nederland, 10-01-2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:170, LEE AWB-12_696
Rechtbank Noord-Nederland, 10-01-2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:170, LEE AWB-12_696
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 10 januari 2013
- Datum publicatie
- 4 februari 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2013:170
- Zaaknummer
- LEE AWB-12_696
Inhoudsindicatie
voorlopige aanslag forensenbelasting vernietigd - maximering eigen gebruik in verhuurbemiddelingsovereenkomst
Uitspraak
Afdeling bestuursrecht
locatie Leeuwarden
zaaknummer: AWB 12/696
en
Procesverloop
De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2011 een voorlopige aanslag (aanslagnummer [nummer]) forensenbelasting opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 februari 2012 de voorlopige aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2012, waar het beroep gevoegd is behandeld met het beroep geregistreerd onder zaaknummer [nummer]. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst, zodat de rechtbank in de zaken AWB 12/696 en [nummer] afzonderlijk uitspraak doet.
Feiten
1.1 De rechtbank aanvaardt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten en neemt deze als vaststaand aan. Eiser is eigenaar van een recreatiewoning gelegen op Ameland aan [adres].
1.2 Op 31 maart 2011 heeft verweerder aan eiser een voorlopige aanslag forensenbelasting 2011 opgelegd ten bedrage van € 1.155,00. Verweerder heeft het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard bij de bestreden uitspraak op bezwaar van 21 februari 2012. Op 21 februari 2012 heeft verweerder tevens een definitieve aanslag forensenbelasting 2011 (aanslagnummer [nummer]) opgelegd, waarmee de voorlopige aanslag is verrekend.
Geschil en beoordeling
Tussen partijen is in geschil of de voorlopige aanslag forensenbelasting 2011 terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag of eiser de recreatiewoning op meer dan 90 dagen van het belastingjaar, dat gelijk is aan het kalenderjaar, voor zichzelf of zijn gezin beschikbaar heeft gehouden in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Verordening op de heffing en invordering van forensenbelasting in de gemeente Ameland 2011 (de Verordening). Eiser heeft in een (aanvullende) overeenkomst met [X] laten vastleggen dat het eigen gebruik van eiser van die recreatiewoning is gemaximeerd tot 90 dagen per kalenderjaar.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat er aan de zijde van eiser sprake is van procesbelang en eiser dus op die grond ontvankelijk is in zijn beroep. Uit de voorlopige aanslag vloeit immers voor eiser een betalingsverplichting voort, die zo nodig met wettelijke dwangmiddelen kan worden afgedwongen. Dat wordt niet anders indien naderhand een definitieve aanslag wordt opgelegd waarmee de voorlopige aanslag verrekend wordt, ook niet indien - voor zover hier van belang - die definitieve aanslag onherroepelijk komt vast te staan. De rechtbank verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2010, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJN BK1034.
Ingevolge artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet kan er een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar meer dan negentig malen nachtverblijf houden, anders dan als verpleegde of verzorgde in een inrichting tot verpleging of verzorging van zieken, van gebrekkigen, van hulpbehoevenden of bejaarden, of er op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
Artikel 2, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat onder de naam "forensenbelasting" een directe belasting wordt geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of hun gezin een woning beschikbaar houden.
In artikel 1.10 van de verhuurbemiddelingsovereenkomst - gesloten door eiser en [X] - van 21 juni 2005 staat onder meer vermeld dat de eigenaar het recht heeft om de recreatiewoning per kalenderjaar voor een periode van maximaal 90 dagen voor eigen gebruik (waaronder ook begrepen het gebruik door de in lid 1.2 bedoelde personen) terug te huren.
De Aanvulling verhuurbemiddelingsovereenkomst [X] van 15 oktober 2010 bepaalt onder meer dat de ondergetekenden ([X] en de eigenaar, zijnde eiser) in aanvulling op artikel 1.10 van vorenbedoelde verhuurbemiddelingsovereenkomst, aanvullend zijn overeengekomen dat het eigen gebruik is gemaximeerd tot 90 dagen per kalenderjaar. De onderhavige aanvulling geldt tot wederopzegging door de eigenaar.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 24 juli 1995, LJN AA1657, volgt dat aangenomen moet worden dat, indien een gemeubileerde woning weliswaar is bestemd voor verhuur maar ook in enige mate door de eigenaar zelf wordt gebruikt, anders dan nodig is om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, die woning door de eigenaar voor zich of zijn gezin beschikbaar wordt gehouden voor het gedeelte van het jaar dat eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in het onderhavige jaar niet meer dan 55 dagen in de recreatiewoning verblijf heeft gehouden. Vast staat voorts dat de
recreatiewoning gedurende 159 dagen door derden is gebruikt en gedurende 151 dagen leeg heeft gestaan.
De onder punt 7, in samenhang gelezen met hetgeen vermeld onder punt 6, aangehaalde bepaling uit de verhuurovereenkomst met [X] laat redelijkerwijs geen andere gevolgtrekking toe dan dat eigen gebruik van de recreatiewoning door, of namens, eiser, is gemaximeerd tot 90 dagen per kalenderjaar. Uit hetgeen onder punt 9 is overwogen volgt dat eiser de recreatiewoning in het onderhavige jaar ook daadwerkelijk niet meer dan 90 dagen voor zichzelf, dan wel voor zijn gezin, heeft gebruikt. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van aan een derde ([X]) toegekende rechten van verhuur als bedoeld in voormeld arrest van de Hoge Raad. Hieruit volgt dat de recreatiewoning in 2011 niet voor meer dan 90 dagen aan eiser ter beschikking stond in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Verordening. De omstandigheid dat de recreatiewoning, indien deze niet door eiser voor eigen gebruik wordt aangewend, niet steeds is verhuurd maakt dit niet anders. De rechtbank is verder van oordeel dat, in tegenstelling tot hetgeen verweerder kennelijk meent, in deze procedure uit dient te worden gegaan van de overeenkomst zoals die is gesloten tussen eiser en [X] Dat verweerder aan die overeenkomst civielrechtelijk haken en ogen ziet, wat daar overigens verder ook van zij, maakt niet anders dat de overeenkomst zoals die is gesloten bepalend is en uitgangspunt is in deze fiscaal bestuursrechtelijke kwestie.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat eiser in het onderhavige jaar de recreatiewoning niet meer dan 90 dagen voor zichzelf of zijn gezin beschikbaar heeft gehouden, waardoor verweerder ten onrechte een voorlopige aanslag forensenbelasting voor het jaar 2011 aan eiser heeft opgelegd. Het beroep dient gegrond te worden verklaard en de uitspraak op bezwaar en de voorlopige aanslag dienen te worden vernietigd. De rechtbank verstaat dat verweerder, gelet op hetgeen ter zitting is besproken, de definitieve aanslag forensenbelasting 2011 overeenkomstig aanpast.
Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.