Rechtbank Noord-Nederland, 19-11-2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:6968, AWB LEE 13-2999
Rechtbank Noord-Nederland, 19-11-2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:6968, AWB LEE 13-2999
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 19 november 2013
- Datum publicatie
- 25 november 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2013:6968
- Zaaknummer
- AWB LEE 13-2999
Inhoudsindicatie
Verzoek voorlopige voorziening legesaanslag. Geen spoedeisend belang.
Proceskostenveroordeling voor verweerder wegens het niet verschijnen ter zitting.
Uitspraak
Afdeling bestuursrecht
locatie Leeuwarden
zaaknummer: AWB LEE 13/2999
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 november 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
en
Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 8 januari 2013 een bedrag van € 4.362 aan leges geheven van verzoekster.
Bij uitspraak op bezwaar van 25 september 2013 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep geregistreerd onder het zaaknummer 13/2958.
Bij brief van 30 oktober 2013 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De griffier van de rechtbank heeft verweerder bij brief van 4 november 2013, op dezelfde dag per fax en per post verstuurd, een kopie van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening gezonden. De griffier heeft verweerder daarbij verzocht om binnen drie werkdagen de op de procedure betrekking hebbende stukken in te zenden. Verder heeft de griffier verweerder meegedeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter op 12 november 2013, om 13.30 uur te Leeuwarden.
De griffier heeft op vrijdag 8 november 2013 geconstateerd dat verweerder niet had voldaan aan het verzoek om de op de procedure betrekking hebbende stukken in te zenden. De griffier heeft naar aanleiding van deze constatering op die dag hierover bij verweerder, in de persoon van mevrouw[naam], plv. teamleider team Leefomgeving, telefonisch navraag gedaan. Verweerder deelde mee dat zij de zojuist bedoelde brief van 4 november 2013 wel aan het begin van die week had ontvangen, maar dat zij de inhoud daarvan nog niet tot zich had genomen. De griffier heeft verweerder vervolgens verzocht om uiterlijk 11 november 2013, aan het begin van de ochtend, de op de procedure betrekking hebbende stukken, zo nodig per fax, in te zenden, waaronder met name de legesverordening en mogelijk een schriftelijk reactie op het verzoekschrift om een voorlopige voorziening.
Bij brief, ingekomen bij de rechtbank op 11 november 2013, heeft verweerder uitsluitend een afschrift van de Legesverordening en de daarbij behorende Tarieventabel (per post) ingezonden. Verweerder heeft hierbij meegedeeld dat zij niet ter zitting aanwezig zal zijn.
De griffier heeft op dinsdagochtend verweerder er telefonisch dringend op gewezen dat de rechtbank haar aanwezigheid ter zitting zeer wenselijk acht, temeer nu zij thans nog steeds niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ingediend. Nadat verweerder bleef weigeren om (namens haar iemand) ter zitting te (laten) verschijnen, heeft de griffier haar meegedeeld dat zij het dringende verzoek om ter zitting te verschijnen, kan beschouwen als een oproep om bij de zitting aanwezig te zijn.
De griffier heeft op dinsdagochtend, omstreeks 10.40 uur nogmaals telefonisch contact opgenomen met verweerder met het verzoek om een aanwijzingsbesluit en eventueel andere stukken in te dienen, waaruit zou blijken dat zij bevoegd is om als heffingsambtenaar op te treden. De griffier heeft verweerder hierbij nogmaals opgeroepen om bij de zitting aanwezig te zijn. De griffier heeft verweerder er daarbij op gewezen dat, indien zij niet verschijnt, de rechtbank kan doen wat haar geraden voorkomt. Verweerder bleef hierop volharden bij haar mededeling dat zij, noch een gemachtigde, ter zitting zal verschijnen.
Bij faxbericht van 12 november 2013, 11.18 uur, heeft verweerder een vijftal bijlagen ingezonden. Verweerder heeft hierbij meegedeeld dat zij geen gehoor kan geven aan een eventuele (schriftelijke) oproep om ter zitting te verschijnen. Zij geeft aan dat zij momenteel niet in de gelegenheid is om een deskundige af te vaardigen.
Zoals de griffier in het laatstelijk gehouden telefoongesprek aan verweerder heeft meegedeeld, heeft de rechtbank bij fax van 12 november, 12.14 uur, verweerder opgeroepen om bij de zitting aanwezig te zijn. De griffier heeft verweerder er op gewezen dat zij wettelijk verplicht is om aan deze oproeping te voldoen en dat als zij niet verschijnt, de rechtbank daaraan gevolgen kan verbinden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2013, om 13.30 uur. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar broer [naam]. Verweerder is niet verschenen.
Overwegingen
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat
vereist.
Verweerder heeft van verzoekster leges geheven voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning. Verzoekster heeft verzocht om de betaling van de leges van € 4.362 op te schorten totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. Verzoekster heeft hierbij gesteld dat de spoedeisende omstandigheid is gelegen in het feit dat zij de leges niet kan betalen, tenzij zij de bouw van de recreatiewoning stil laat leggen. Dit laatste heeft volgens verzoekster gevolgen voor de verhuurmogelijkheden van de woning. Zij heeft de woning, die thans nog niet afgebouwd is, voor het eerst in december 2013 verhuurd.
De voorzieningenrechter stelt vast dat aan het verzoek uitsluitend een financieel belang ten grondslag ligt. Een zodanig belang vormt volgens vaste jurisprudentie op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het treffen van een voorlopige voorziening zal echter wel in beeld kunnen komen, indien het financiële belang zodanig zwaarwegend is dat sprake is van een financiële noodsituatie. Hetgeen verzoekster heeft aangevoerd (zie punt 3) leidt de voorzieningenrechter niet tot het oordeel dat verzoekster in een zodanig slechte financiële positie zal komen te verkeren dat de beroepsprocedure niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter concludeert daarom dat geen sprake is van een spoedeisend belang. Er bestaat dus geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De voorzieningenrechter ziet, mede gelet op het bepaalde in artikel 8:31 van de Awb, in dit geval aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting. Hiervoor is redengevend dat verweerder niet ter zitting is verschenen. Verweerder heeft hierdoor verhinderd dat de bodemzaak ook ter zitting kon worden behandeld. Voor de bodemzaak zal dus een nieuwe zitting moeten worden gehouden. Met het bijwonen van die zitting zullen opnieuw reiskosten zijn gemoeid voor verzoekster. Dit was mogelijk niet nodig geweest als verweerder ter zitting was verschenen. Bovendien acht de voorzieningenrechter het uit hoofde van de publieke taakuitoefening van verweerder ongepast dat zij niet ter zitting is verschenen. Hierbij heeft de voorzieningenrechter overwogen dat verweerder noch heeft verzocht om uitstel van de zitting noch een dringende reden heeft opgegeven voor haar afwezigheid ter zitting. De voorzieningenrechter stelt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht de reiskosten vast op een bedrag van € 46 (reiskosten openbaar vervoer, tweede klas).
Beslissing
De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 46.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2013.
w.g. griffier
w.g. voorzieningenrechter