Rechtbank Noord-Nederland, 19-12-2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:7992, AWB LEE 13-3355 t-m 13-3361
Rechtbank Noord-Nederland, 19-12-2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:7992, AWB LEE 13-3355 t-m 13-3361
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 19 december 2013
- Datum publicatie
- 20 december 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2013:7992
- Zaaknummer
- AWB LEE 13-3355 t-m 13-3361
Inhoudsindicatie
Verzoek voorlopige voorziening afgewezen. Herziening VAR WUO in VAR Loon voor verzorgende in de thuiszorg. Herziening heeft niet geleid tot de door verzoeker gestelde financiële problemen.
Uitspraak
Afdeling bestuursrecht
locatie Leeuwarden
zaaknummers: AWB LEE 13/3355 t/m 13/3361
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 december 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker,
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Coördinatiepunt VAR Groningen, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde])
Procesverloop
Verweerder heeft bij een drietal beschikkingen van 15 oktober 2013 aan verzoeker verklaard dat de aan verzoeker voor de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 gegeven Verklaring arbeidsrelatie (VAR-verklaring) wordt herzien. Deze herziening houdt in dat de voordelen die verzoeker uit de in zijn aanvraagformulier omschreven werkzaamheden geniet of zal gaan genieten, niet meer worden aangemerkt als winst uit onderneming. Deze voordelen worden vanaf 15 oktober 2013 tot en met 31 december 2013 aangemerkt als loon uit dienstbetrekking.
Bij een tweetal beschikkingen van 31 oktober 2013 en een beschikking van 30 oktober 2013 heeft verweerder aan verzoeker verklaard dat de aan verzoeker voor de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 gegeven VAR-verklaring wordt herzien, Deze herziening houdt in dat de voordelen die verzoeker uit de in zijn aanvraagformulier omschreven werkzaamheden zal gaan genieten, niet meer worden aanmerkt als winst uit onderneming. Deze voordeling worden vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 aangemerkt als loon uit dienstbetrekking.
Verzoeker heeft tegen de zojuist bedoelde zes beschikkingen bezwaar gemaakt.
Bij brief van 9 december 2013 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [namen].
Overwegingen
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om de onder het procesverloop vermelde zes beschikkingen te schorsen, in die zin dat de voor de jaren 2013 en 2014 aanvankelijk door verweerder vastgestelde VAR-verklaringen, waarbij de voordelen die verzoeker uit zijn werkzaamheden geniet of zal genieten, zijn aangemerkt als winst uit onderneming, weer herleven.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. Het treffen van een voorlopige voorziening zal echter wel in beeld kunnen komen, indien het financiële belang zodanig zwaarwegend is dat sprake is van een financiële noodsituatie.
Verzoeker was in het jaar 2013 werkzaam voor een drietal opdrachtgevers: [A],[B] en [C1] ([C]). Van deze opdrachtgevers kreeg hij opdrachten om AWBZ-thuiszorg in natura te verlenen. Incidenteel kreeg verzoeker de opdracht om zorg te verlenen in het kader van een persoonsgebonden budget.
Verzoeker heeft gesteld dat hij door de herziening van de zogenoemde VAR WUO in een zogenoemde VAR Loon, niet meer in staat is om als zelfstandige in de (AWBZ-)thuiszorg werkzaam te zijn. Nu hij niet meer beschikt over een VAR WUO, krijgt hij van zijn opdrachtgevers geen, althans nauwelijks, opdrachten meer. Hierdoor kan hij geen, althans onvoldoende, inkomen als zelfstandige meer genereren, met als gevolg dat hij zijn vaste financiële lasten niet meer kan betalen. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij thans bij één van zijn opdrachtgevers, zijnde [C] nog steeds als zelfstandige staat ingeschreven. Zoals volgt uit de brief van [C] van 29 oktober 2013 (productie 4 bij verzoekers bezwaarschrift), houdt [C] echter overeenkomstig hetgeen in die brief onder optie A is vermeld, 40% in op verzoekers declaratie voor de mogelijke afdracht van loonheffing en werknemerspremies. Bovendien krijgt verzoeker nu van [C] beduidend minder opdrachten, waardoor zijn inkomen aanzienlijk is gedaald. Zijn inkomen bedraagt nu € 1.000 à € 1.500 bruto per maand in plaats van € 3.500 à € 4.000 per maand. Verzoekers inkomen is daarmee onvoldoende om zijn vaste lasten uit te voldoen. Verzoekers echtgenote heeft een deeltijdbaan voor 50%.
De voorzieningenrechter overweegt dat de omstandigheid dat verzoeker bij zijn huidige opdrachtgevers geen, althans nauwelijks opdrachten meer als zelfstandige in de zorg kan verwerven, onverlet laat dat hij als verzorgende in de thuiszorg op een andere wijze inkomsten kan genereren. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat [C] verzoeker in zijn brief van 29 oktober 2013 twee opties heeft aangeboden om zijn werk en inkomen te behouden. Naast de onder 5 beschreven optie A, heeft [C] als optie B verzoeker aangeboden dat hij zich als oproep-flexwerker in dienstverband kan laten inschrijven bij [C2]. Verzoeker heeft gekozen voor optie A. Deze keuze heeft volgens verzoeker tot gevolg dat hij aanzienlijk in inkomen achteruit is gegaan. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker echter ook had kunnen kiezen voor optie B. Gesteld noch aannemelijk is geworden dat de keuze voor optie B eveneens een aanzienlijke inkomensdaling mee zal brengen. De voorzieningenrechter neemt verder in aanmerking dat namens verweerder ter zitting is verklaard dat in de AWBZ-thuiszorg evenzoveel organisaties bestaan die geen gebruik maken van zelfstandigen, maar van werknemers die in dienstbetrekking werkzaam zijn. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker dus ook zou kunnen besluiten om ter verwerving van inkomen bij dergelijke organisaties in dienst te treden. Ten slotte neemt de voorzieningenrechter in ogenschouw dat verzoeker ter zitting heeft verklaard dat hij er nadrukkelijk voor wenst te kiezen om als zelfstandige werkzaam te zijn in plaats van zijn werkzaamheden in dienstbetrekking te verrichten. Gelet op het voorgaande, overweegt de voorzieningenrechter dat de door verzoeker gestelde financiële problemen eerder zijn opgeroepen door zijn keuze om als zelfstandige werkzaam te zijn en te blijven dan door verweerders beslissing om de VAR WUO te wijzigen in een VAR Loon. Voor zover al sprake zou zijn van een financiële noodsituatie, zou verzoeker deze situatie zelf kunnen opheffen door ervoor te kiezen om bij [C] of bij een andere op de (AWBZ-)thuiszorg gerichte organisatie in dienst te treden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan dan ook niet worden gezegd dat verweerders herzieningsbeschikkingen hebben geleid tot de door verzoeker gestelde financiële problemen, nog daargelaten de vraag of deze financiële problemen zijn aan te merken als een financiële noodsituatie. De voorzieningenrechter concludeert daarom dat geen sprake is van een spoedeisend belang dat is veroorzaakt door verweerders herzieningsbeschikkingen. Er bestaat dus geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2013.
w.g. griffier
w.g. voorzieningenrechter