Home

Rechtbank Noord-Nederland, 26-02-2013, BZ3474, AWB LEE 13/578 tot en met 13/581

Rechtbank Noord-Nederland, 26-02-2013, BZ3474, AWB LEE 13/578 tot en met 13/581

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
26 februari 2013
Datum publicatie
7 maart 2013
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ3474
Zaaknummer
AWB LEE 13/578 tot en met 13/581

Inhoudsindicatie

voorlopige voorziening inzake informatiebeschikkingen

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling bestuursrecht

locatie Leeuwarden

procedurenummers: AWB LEE 13/578 tot en met 13/581

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 februari 2013 met toepassing van artikel 8:84, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb in het geding tussen

[verzoekster],

gevestigd te [vestigingsplaats],

verzoekster,

gemachtigde [gemachtigde verzoekster],

en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden,

verweerder,

gemachtigde [gemachtigde verweerder].

Procesverloop

Verweerder heeft aan verzoekster een viertal informatiebeschikkingen in de zin van artikel 52a Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) uitgereikt, met dagtekening 12 december 2012:

-kenmerk [nummer A], ter attentie van [X] in verband met het boekenonderzoek met betrekking tot de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2008;

-kenmerk [nummer B], ter attentie van [X] in verband met het boekenonderzoek met betrekking tot de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2005 tot en met 2008;

-kenmerk [nummer A], ter attentie van [Y] in verband met het boekenonderzoek met betrekking tot de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2008;

-kenmerk [nummer C], ter attentie van [Y] in verband met het boekenonderzoek met betrekking tot de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2005 tot en met 2008.

Verzoekster heeft daartegen bij brieven van 26 december 2012 en 21 januari 2013 bezwaar gemaakt.

Bij brief van 5 februari 2013, ontvangen door de rechtbank op 6 februari 2013, heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Verweerder heeft bij brief van 11 februari 2013 zijn zienswijze op het verzoek ingediend.

Ter zitting van 14 februari 2013 zijn naast haar gemachtigde namens eiseres verschenen: [X], [Y] (vennoten), bijgestaan door [bijstand].

Verweerder is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde bijgestaan door [bijstand].

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het verzoek en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.1 Vennoten van [verzoekster] zijn [X] en [Y].

1.2 Verweerder heeft ter zitting onder meer verklaard:

"De informatiebeschikking heeft pas werking als hij onherroepelijk vaststaat en is pas effectief bij het beoordelen van de aanslagen. In verband met de omkering van de bewijslast dient eerst de rechtsgang met betrekking tot de informatiebeschikking afgewacht te worden en dan pas kunnen aanslagen worden opgelegd.

De door verzoekster gevraagde controlerichtlijnen zijn er niet. Ook anderszins zijn er geen draaiboeken, een schriftelijk vastgelegd plan van aanpak of schriftelijke afspraken ten aanzien van de controle van coffeeshops. Verweerder heeft soms voor bepaalde branches speciale aandacht en dat zijn momenteel de coffeeshops. Daar worden veel controles uitgevoerd.

Ik zal nogmaals navragen of die stukken er zijn.

Ik ben mij er van bewust dat, indien deze stukken zouden zijn bestaan, dit stukken zijn die op grond van artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht tot het geding horen en overgelegd dienen te worden.".

Verzoek

2.1 Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht, om vooruitlopend op de uitkomsten van het door haar ingediende bezwaar en eventueel in te stellen beroep:

2.1.1 de onder het procesverloop vermelde informatiebeschikkingen te schorsen;

2.1.2 verweerder te bevelen om alle navorderingsaanslagen voor de jaren 2005-2008 die zij meent te kunnen opleggen, binnen twee maanden na de uitspraak op onderhavig verzoek, op te leggen aan [X] en [Y];

2.1.3 verweerder te bevelen om verzoekster binnen een week na uitspraak op onderhavig verzoek inzage te verlenen in de controlerichtlijnen die verweerder hanteert voor de controle van coffeeshops.

Verzoekster verzoekt tevens om vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

2.2 Verweerder heeft in zijn brief van 11 februari 2011 bepleit de verzoeken af te wijzen. Hij voert daartoe aan dat er geen spoedeisend belang in de zin van artikel 8:81 Awb aanwezig is.

Beoordeling van het verzoek

omtrent het verzoek onder 2.1.1

3.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

3.2 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster wat betreft haar verzoek onder 2.1.1 niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft. De voorzieningenrechter merkt op dat de onderhavige informatiebeschikkingen een vaststelling van verweerder inhouden dat de administratieverplichting van artikel 52 van de AWR over de jaren 2005 tot en met 2008 geschonden is.

Zonder te treden in de beoordeling van de juistheid van deze constatering overweegt de voorzieningenrechter dat een schending van de administratieverplichting -anders dan de schending van de informatieverplichting ex artikel 47 van de AWR- zich niet leent voor herstel. In zoverre kan van het opschorten van de informatiebeschikking geen sprake zijn. De voorzieningenrechter begrijpt het verzoek om de informatiebeschikking op te schorten, aldus dat verzoekster vraagt de rechtsgevolgen, verbonden aan de informatiebeschikking, op te schorten. De door verweerder beoogde rechtsgevolgen, omkering en verzwaring van de bewijslast, kunnen op grond van artikel 25, derde lid van de AWR eerst intreden, indien de informatiebeschikking onherroepelijk vaststaat. Indien verweerder een belastingaanslag oplegt, voordat de informatiebeschikking onherroepelijk is geworden, vervalt de informatiebeschikking op grond van artikel 52a derde lid van de AWR. Verweerder heeft bovendien ter zitting expliciet bevestigd, hetgeen hij reeds in reactie op de voorlopige verzoeken had geschreven, dat de informatiebeschikkingen eerst rechtsgevolgen hebben, wanneer zij onherroepelijk vaststaan. In zoverre zijn er thans geen rechtsgevolgen verbonden aan de genomen informatiebeschikking die voor opschorting in aanmerking komen. Verzoekster heeft ter zitting nog aangevoerd dat het spoedeisende belang ook is gelegen in een vlotte afhandeling van (de uitkomsten van) het controlerapport en de op te leggen belastingaanslagen. Verzoekster wil reeds in dit stadium voorkomen dat de redelijke termijn wordt overschreden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit belang niet ziet op de inhoud van de informatiebeschikkingen, waartegen bezwaar is gemaakt. De inmiddels verstreken periode kan in het kader van deze voorlopige voorziening niet beoordeeld worden. De door verzoekster gewenste vlotte afhandeling van de bezwaarschriften tegen de informatiebeschikkingen is gewaarborgd door de wettelijke beslistermijn die in de Awb is vastgelegd en de (rechts)middelen die verzoekster ten dienste staan als deze termijn wordt overschreden, zoals geregeld bij de invoering van Wet Dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen.

3.3 Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter dit verzoek af.

omtrent het verzoek onder 2.1.2

3.4 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

3.5 Voor een ontvankelijk verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is derhalve de zogenoemde "connexiteitseis" gesteld. Dat wil zeggen dat uitsluitend om een voorlopige voorziening verzocht kan worden, indien in de zaak zelf een bezwaar- of beroepsprocedure loopt.

3.6 De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen wettelijke grondslag is voor het verzoek om verweerder te bevelen binnen een bepaalde termijn navorderingsaanslagen op te leggen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat de termijn voor het opleggen van navorderingsaanslagen wordt bepaald in artikel 16 AWR in verbinding met artikel 52a, tweede lid van de AWR. De aldaar vermelde termijnen zien op het uiterste tijdstip waarop verweerder een navorderingsaanslag mag opleggen. Mogelijkheden om op verzoek het opleggen van navorderingsaanslagen te vervroegen biedt de wet niet.

3.7 De voorzieningenrechter overweegt voorts dat, nog daargelaten de vraag of verzoekster in bezwaar kan gaan - en in het verlengde daarvan beroep kan instellen - tegen een negatieve uitkomst op een door haar gedaan verzoek om bij voorrang navorderingsaanslagen op te leggen, hem van een dergelijk verzoek aan verweerder of een rechtsmiddel van verzoekster op een beslissing van verweerder op een door haar gedaan verzoek, niet is gebleken.

3.8 Gelet op het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter dat niet is voldaan aan de "connexiteitseis" en verklaart het verzoek derhalve niet-ontvankelijk.

omtrent het verzoek onder 2.1.3

3.9 Gelet op het hiervoor overwogene is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster wat betreft het verzoek onder 2.1.3 wel voldoet aan de voorwaarden van het spoedeisend belang en de connexiteitseis. Nu echter ter zitting verweerder ten stelligste heeft verklaard niet te beschikken over de door verzoekster verondersteld aanwezige stukken (zie 1.2), is de voorzieningenrechter van oordeel dat hij verweerder niet kan bevelen deze (niet-bestaande) stukken te overleggen. De voorzieningenrechter wijst dit verzoek derhalve af.

Proceskosten

De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

-wijst de verzoeken onder 2.1.1 en 2.1.3 af;

-verklaart het verzoek onder 2.1.2 niet-ontvankelijk.

Aldus gegeven door mr. A.F. Germs-de Goede, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2013.

w.g. H.J. Haanstra

w.g. A.F. Germs-de Goede

Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.