Home

Rechtbank Noord-Nederland, 01-04-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:1669, LEE 14-891

Rechtbank Noord-Nederland, 01-04-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:1669, LEE 14-891

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
1 april 2014
Datum publicatie
17 april 2014
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2014:1669
Zaaknummer
LEE 14-891

Inhoudsindicatie

Voorlopige voorziening. Geen spoedeisend belang. Geen financiële noodsituatie. Continuïteit werkzaamheden niet door verweerder in gevaar gebracht, maar veeleer door handelwijze zorgbemiddelingskantoren dan wel door verzoeksters eigen keuze.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB LEE 14/891

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 april 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster], te[woonplaats], verzoekster,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Coördinatiepunt VAR Groningen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 23 januari 2014 verklaard dat de voordelen die verzoekster uit de in haar aanvraagformulier omschreven werkzaamheden geniet of zal gaan genieten, worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Deze verklaring is geldig vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.

Bij beschikking van 13 maart 2014 heeft verweerder voor het jaar 2013 verklaard dat de voordelen die verzoekster uit de in haar aanvraagformulier omschreven werkzaamheden geniet of zal gaan genieten, worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking.

Verzoekster heeft tegen deze beschikkingen bezwaar gemaakt.

Bij brief van 6 maart 2014 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2013. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam].

Overwegingen

1.

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

2.

Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om de onder het procesverloop bedoelde zogenoemde VAR-verklaringen te wijzigen in verklaringen, waarbij de voordelen die verzoekster uit haar werkzaamheden geniet of zal genieten, voorlopig als winst uit onderneming worden aangemerkt (VAR WUO).

3.

De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. Het treffen van een voorlopige voorziening zal echter wel in beeld kunnen komen, indien het financiële belang zodanig zwaarwegend is dat sprake is van een financiële noodsituatie.

4.

Verzoekster is geboren op [dag/maand] 1946 en is gehuwd met [echtgenoot]. Verzoekster heeft in het jaar 2013 een AOW-uitkering van € 9.176 ontvangen en een pensioenuitkering van € 2.472 van het PGGM. In het jaar 2014 verwacht zij wederom dergelijke uitkeringen te ontvangen. Verzoeksters echtgenoot geniet ook inkomsten uit vroegere dienstbetrekking. Deze inkomsten zijn hoger dan die van verzoekster.

5.

Verzoekster staat als ondernemer ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Verzoekster heeft via het bemiddelingsbureau [A] AWBZ-thuiszorg in natura verricht bij cliënten van onder andere de zorgaanbieders [B] en [C]. Verzoekster heeft voornamelijk zorg verleend aan terminale patiënten. Verzoekster heeft incidenteel via het bemiddelingsbureau [D] bij particuliere cliënten gewerkt. Verzoekster heeft een overeenkomst met administratiekantoor [E] Factoring, die de incasso van de geldelijke beloningen voor verzoeksters werkzaamheden verzorgt. In 2013 is verzoekster voornamelijk in het begin van dat jaar in de zorg werkzaam geweest. Daarna is zij met vakantie geweest en vervolgens heeft zij vanaf mei 2013 wegens rugklachten niet kunnen werken. Inmiddels zijn verzoeksters rugklachten weer zodanig afgenomen dat zij weer in staat is om in de zorg werkzaam te zijn.

6.

Op 5 november 2013 heeft verzoekster bij verweerder een aanvraagformulier voor een verklaring arbeidsrelatie ingediend voor het jaar 2014. Haar werkzaamheden heeft zij daarin omschreven als “Verpleegkundige werkzaamheden.”. Verzoekster heeft op 14 november 2013 bij verweerder een aanvraagformulier voor een verklaring arbeidsrelatie ingediend voor het jaar 2013. Haar werkzaamheden heeft zij daarin omschreven als “Verpleegkundige werkzaamheden. AWBZ-zorg-PGB bemiddeling”.

7.

Verweerder heeft bij beschikking van 23 januari 2014 verklaard dat de voordelen die verzoekster uit de in haar aanvraagformulier omschreven werkzaamheden geniet of zal gaan genieten, worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking (VAR Loon). Deze verklaring is geldig vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.

8.

Bij beschikking van 13 maart 2014 heeft verweerder voor wat betreft het jaar 2013 verklaard dat de voordelen die verzoekster uit de in haar aanvraagformulier omschreven werkzaamheden geniet of zal gaan genieten, worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking (VAR Loon).

9.

Verzoekster heeft gesteld dat zij zonder een VAR WUO in het jaar 2014 niet zal worden ingeschakeld door de zorgbemiddelingskantoren. Voor het jaar 2015 zal verweerder naar verzoeksters verwachting ook geen VAR WUO meer verstrekken, omdat zij dan niet kan aantonen dat zij voldoende opdrachtgevers kan krijgen. Door verweerders beslissing om verzoekster een VAR Loon in plaats van een VAR WUO te geven, wordt volgens verzoekster dan ook de continuïteit van haar werkzaamheden als zelfstandige in de zorg in gevaar gebracht. Als verzoekster dit jaar en het volgend jaar niet meer wordt ingezet voor werkzaamheden in de zorg, is het gezien verzoeksters leeftijd (thans 68 jaar) zinloos om haar werkzaamheden vervolgens nog te hervatten. Zij zal haar werkzaamheden in de zorg dan dus noodgedwongen moeten beëindigen. Verzoekster had thans echter nog graag actief willen blijven in het werkzame leven, mede omdat zij houdt van haar werk in de zorg. Verzoekster geeft er de voorkeur aan haar werkzaamheden te verrichten als zelfstandige in plaats van in loondienst. Als zelfstandige kan zij namelijk op haar eigen wijze invulling geven aan haar werkzaamheden en kan zij zelf bepalen wanneer zij inzetbaar is. Hoewel verzoekster thans niet financieel afhankelijk is van het met haar werkzaamheden in de zorg te genereren inkomen, had zij hiermee wel haar lage inkomen willen ophogen. Verweerders beslissing om verzoekster een VAR Loon in plaats van een VAR WUO te geven, leidt volgens verzoekster mede tot het gevolg dat zij in dit streven wordt gehinderd. Volgens verzoekster heeft zij, naast het jaar 2014, ook voor het jaar 2013 nog belang bij een VAR WUO, omdat verweerder volgens verzoekster bij het beoordelen van een aanvraag voor een VAR WUO voor een volgend jaar ook kijkt naar hoe de werkzaamheden in de voorafgaande jaren zijn aangemerkt.

10.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster voor wat betreft het jaar 2013 geen enkel belang meer bij het treffen van de door haar gevraagde voorlopige voorziening. Het jaar 2013 is immers al afgelopen, zodat verzoekster de door haar gewenste VAR WUO niet meer nodig heeft voor het verrichten van werkzaamheden in dat jaar. Ook voor de jaren na 2013 kan een VAR WUO over 2013 niet van belang zijn. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting namelijk onweersproken gesteld dat het niet altijd zo is dat in geval drie achtereenvolgende jaren een VAR WUO is afgegeven in het daaropvolgende jaar automatisch een VAR WUO wordt afgegeven. Indien blijkt dat in een voorafgaand jaar ten onrechte een VAR WUO is afgegeven, zal de automatische verstrekking van een VAR WUO in een volgend jaar achterwege blijven. Verzoekster zal dus voor een komend jaar niet voor automatische verstrekking van een VAR WUO in aanmerking komen, omdat verweerder al is gebleken dat zij hierop volgens hem voor de jaren 2013 en 2014 geen recht heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening voor het jaar 2013 dan ook af wegens gebrek aan belang.

11.

De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster voor het jaar 2014 wel belang zou kunnen hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening. Er moet dan wel sprake zijn van een spoedeisend belang (zie onder 3). De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of hiervan sprake is.

12.

Gelet op de onder 4 vermelde inkomsten van verzoekster en haar echtgenoot, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter, zoals verzoekster zelf ook heeft toegegeven, geen sprake van een financiële noodsituatie bij verzoekster. Dat verzoekster door verweerders beslissing zou worden gehinderd in haar streven om haar inkomsten nader aan te vullen, acht de voorzieningenrechter op zichzelf niet van een zodanig spoedeisend belang dat hiervoor een voorlopige voorziening moet worden getroffen. De voorzieningenrechter ziet in verzoeksters financiële situatie dus geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

13.

Verzoekster heeft daarnaast gesteld dat door verweerders beslissing om verzoekster een VAR Loon in plaats van een VAR WUO te geven, met name gezien haar leeftijd, de continuïteit van haar werkzaamheden als zelfstandige in de zorg in gevaar wordt gebracht. Voor zover dit op zichzelf al grond zou kunnen zijn voor het oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Het bezit van een VAR WUO is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen vereiste om als zelfstandige in de zorg werkzaam te zijn. Verzoekster zou ook zonder een VAR WUO door een zorgbemiddelingskantoor als zelfstandige kunnen worden ingeschakeld. De zorgbemiddelingskantoren kiezen er – zoals partijen ter zitting hebben verklaard - echter voor om alleen zorgverleners met een VAR WUO, vanwege de vrijwarende werking daarvan voor wat betreft de afdracht van loonbelasting en sociale premies, in te schakelen. Het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook vooral deze keuze van de zorgbemiddelingskantoren die ertoe heeft geleid dat verzoekster geen werkzaamheden meer via de zorgbemiddelingskantoren kan verrichten. De voorzieningenrechter is daarnaast van oordeel dat de door verzoekster gestelde noodgedwongen beëindiging van haar werkzaamheden in de zorg mede wordt opgeroepen door haar eigen keuze om alleen als zelfstandige via een zorgbemiddelingskantoor werkzaam te willen zijn. Verzoekster zou haar werkzaamheden namelijk ook kunnen voortzetten door rechtstreeks - zonder tussenkomst van een zorgbemiddelingskantoor – als zelfstandige zorg te verlenen aan particuliere patiënten. Verder zou verzoekster haar werkzaamheden in de zorg – eventueel op oproepbasis – bij een andere zorginstelling dan een zorgbemiddelingskantoor in dienstbetrekking kunnen continueren. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze alternatieven voor haar niet tot de mogelijkheden behoren. De voorzieningenrechter concludeert dan ook dat de door verzoekster gestelde stagnatie van haar werkzaamheden vooral een gevolg is van de keuze van de zorgbemiddelingskantoren om alleen zorgverleners met een VAR WUO in te schakelen, dan wel verzoeksters eigen keuze om alleen als zelfstandige via deze zorgbemiddelingskantoren of daarmee vergelijkbare intermediairs werkzaam te willen zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan dus niet worden gezegd dat verweerders beslissing om een VAR Loon af te geven ertoe heeft geleid dat de continuïteit van verzoeksters werkzaamheden in gevaar is gebracht.

14.

Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter de verzoeken om een voorlopige voorziening af.

15.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2014.

w.g. griffier

w.g. voorzieningenrechter

Rechtsmiddel