Home

Rechtbank Noord-Nederland, 05-06-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:2860, AWB-13_3456

Rechtbank Noord-Nederland, 05-06-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:2860, AWB-13_3456

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
5 juni 2014
Datum publicatie
28 juli 2014
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2014:2860
Zaaknummer
AWB-13_3456

Inhoudsindicatie

Artikel 1 Eerste Protocol niet geschonden door invoering van WUL.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB LEE 13/3456

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: [gemachtigde eiser]),

en

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder]).

Procesverloop

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de afdracht op aangifte van de loonheffing met betrekking tot zijn pensioen van het [pensioenfonds] ([pensioenfonds]) over de maand januari 2013.

Bij uitspraak op bezwaar van 30 oktober 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2014.

Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand].

Overwegingen

Feiten

1.

De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1

Eiser is geboren op [geboortedag] 1947 en ontvangt sinds april 2012 een ouderdomspensioen van het [pensioenfonds]. Daarnaast ontving belanghebbende in januari 2013 een AOW-uitkering van de Sociale Verzekeringsbank en loon van [werkgever].

1.2

Op de bruto pensioenuitkering van het [pensioenfonds] over de maand januari 2013 ten bedrage van € 1.293 is een bedrag van € 247 aan loonheffing ingehouden. Aan premie ziektekostenverzekering is ingehouden een bedrag van € 73. De inhouding van loonheffing op deze pensioenuitkering bedroeg in de maand december 2012 € 196 en van premie ziektekostenverzekering € 65.

Geschil en beoordeling

2.

In geschil is ten eerste het antwoord op de vraag of verweerder eisers bezwaar terecht, wegens gebrek aan belang, niet-ontvankelijk heeft verklaard. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord is vervolgens in geschil het antwoord op de vraag of door de gevolgen van de invoering van de Wet Uniformering Loonbegrip (hierna: WUL) strijdigheid is ontstaan met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EP).

3.

Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, wegens gebrek aan belang, nu dit belang wel degelijk bestaat. Eiser is voorts van mening dat sprake is van ongeoorloofde inbreuk op het eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1 EP door de invoering van de WUL. Eiser heeft hierdoor namelijk te maken gekregen met onvoorziene en door de wetgever niet bedoelde negatieve effecten op zijn netto-inkomen, te weten een stijging van de ingehouden loonheffing zoals vermeld bij 1.2. Eiser heeft gesteld dat uit de WUL weliswaar ook positieve inkomenseffecten kunnen voortvloeien, maar dat voor hem sprake is van een onevenredig zware last door de invoering van de WUL. Het proportionaliteitsbeginsel voortvloeiende uit artikel 1 EP is daarmee volgens eiser geschonden. In zijn algemeenheid ligt de inkomensdaling van de groep gepensioneerden waartoe eiser behoort, volgens hem tussen 5 en 7%, terwijl in de aanloop naar de intreding van de WUL is aangegeven dat de inkomenseffecten beperkt zouden blijven tot een bandbreedte van -1,5% tot + 1,5%.

4.

Verweerder is de mening toegedaan dat eisers bezwaar niet kan leiden tot het door hem gewenste resultaat, te weten compensatie van het financiële nadeel dat hij ondervindt door de invoering van de WUL. Voor het treffen van compenserende maatregelen bestaat echter volgens verweerder geen juridische grondslag. Het bezwaar is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan belang. Verweerder is voorts van mening dat de WUL geen strijdigheid oplevert met artikel 1 Eerste Protocol. De positieve inkomenseffecten als gevolg van de WUL zijn al in 2012 ingevoerd. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel is daarnaast aangegeven dat voor een groep belastingplichtigen de inkomenseffecten groter zouden zijn dan de bandbreedte van -1,5% tot + 1,5%. Daarnaast heeft verweerder gesteld dat de totale belastingheffing bij eiser niet is gestegen, doordat zijn bijbetaling van inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen over het jaar 2013 lager is. Eiser wordt kortom, gezien het feit dat de ogenschijnlijke achteruitgang in belangrijke mate wordt gecompenseerd door een lagere bijbetaling in de inkomstenbelasting, niet getroffen door een zware, laat staan buitensporige last.

Belang

5.

De rechtbank zal eerst beoordelen of eiser een belang heeft bij zijn bezwaar en beroep. Op grond van artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) kan, in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), tegen een ingevolge een belastingwet genomen besluit slechts beroep worden ingesteld, indien het betreft:

a. een belastingaanslag (…) of

b. een voor bezwaar vatbare beschikking.

Lid 2 van artikel 26 AWR stelt de voldoening of afdracht op aangifte, dan wel de inhouding door een inhoudingsplichtige van een bedrag als belasting, voor de mogelijkheid van beroep gelijk met een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur. De wettelijke voorschriften inzake bezwaar en beroep tegen een zodanige beschikking zijn van overeenkomstige toepassing, voorzover de aard van de voldoening, de afdracht of de inhouding zich daartegen niet verzet. Volgens lid 1 van artikel 26a kan het beroep slechts worden ingesteld door (onder meer) de belanghebbende die de belasting op aangifte heeft voldaan of afgedragen of van wie de belasting is ingehouden. Artikel 22j, aanhef en sub b, AWR schrijft voor dat, in afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht de termijn voor het instellen van bezwaar aanvangt met ingang van de dag na die van de voldoening of de inhouding onderscheidenlijk de afdracht. Voormelde bepalingen brengen mee dat eiser in bezwaar en beroep kan opkomen tegen de afdracht op aangifte van de loonheffing die op zijn pensioen van het [pensioenfonds] over de maand januari 2013 is ingehouden. Nu eiser, naar de rechtbank begrijpt, in bezwaar de juistheid van de afdracht van de loonheffing heeft betwist, had eiser een processueel belang bij zijn bezwaar en is het bezwaar door verweerder ten onrechte wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk verklaard. Dit leidt om die reden tot een gegrond beroep. Omdat omtrent de van belang zijnde feiten geen verschil van mening bestaat tussen partijen, ziet de rechtbank reden om op de voet van het bepaalde in artikel 8:72, lid 3, onder b Awb, zelf in de zaak te voorzien. Eiser wordt hierdoor naar het oordeel van de rechtbank niet benadeeld. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

Artikel 1 Eerste Protocol

6.

Nu eiser een belang heeft bij zijn beroep, komt de rechtbank toe aan de vraag of door de gevolgen van de invoering van de WUL strijdigheid met artikel 1 EP is opgetreden.

In de Memorie van Toelichting bij de Wet uniformering loonbegrip (Kamerstukken II 2009-2010, 23 131, nr. 3, hierna: MvT) is over (onder meer) de doelstelling van de WUL het volgende vermeld:

“Met deze wet wordt een uniform loonbegrip ingevoerd voor de heffing van loonbelasting/premie volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage ZVW. De onderdelen van de diverse loonbegrippen die momenteel niet uniform zijn, de zogenaamde discoördinatiepunten, worden opgeheven. Hiermee wordt op korte termijn een administratieve lastenwinst bereikt binnen de contouren van het bestaande stelsel, waarin loonheffing (van de burgers) en premieheffing (van de werkgevers) afzonderlijk blijven bestaan, maar waarin de grondslag voor de heffingen wordt geüniformeerd. Niet alleen de werkgever is daarbij gebaat. Ook de uitvoering van de loonaangifteketen door de Belastingdienst en het UWV wordt efficiënter en robuuster als details en verschillen tussen loon- en premieheffing worden beperkt. Voor de werknemer wordt het loonstrookje eenvoudiger doordat deze korter en duidelijker wordt, de verschillende tussenberekeningen tussen bruto- en nettoloon vervallen en de correcties bij meerdere dienstbetrekkingen komen te vervallen. Uniformering van de verschillende loonbegrippen (loon voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen, loon voor de premies werknemersverzekeringen en loon voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet) tot één loonbegrip vergt aanvullende maatregelen om financiële effecten voor bedrijven, burgers en overheid te voorkomen. Deze wet, die een uniform loonbegrip regelt, is een noodzakelijke stap op weg naar verdere substantiële vereenvoudigingen. Gezien het ingrijpende karakter van de wijziging heeft het kabinet besloten de vereiste wetswijziging ruim voor de beoogde invoeringsdatum (2011 of 2012, zie verderop) in te dienen, zodat bedrijven en Belastingdienst ruim de tijd hebben voor implementatie. Nadat deze stap van uniformering is gezet, is het mogelijk de heffing van premies nog verder te vereenvoudigen via bijvoorbeeld een loonsomheffing.”

7.

Een onderdeel van de WUL is dat de verplichte werkgeversvergoeding voor de zorgverzekering is vervallen en vervangen door een werkgeversheffing. De inkomensafhankelijke bijdrage wordt op deze manier buiten de werknemer om door de werkgever betaald en de loonheffing hierover vervalt. Omdat daardoor de grondslag voor de loonheffing en inkomstenbelasting lager wordt, en de overheid minder inkomsten zou krijgen, is het tarief van de loonheffing en inkomstenbelasting verhoogd. De wetgever heeft met de WUL geen koopkrachteffecten beoogd, maar heeft zich gerealiseerd dat de invoering van de WUL wel koopkrachteffecten zal hebben. De wetgever achtte blijkens de MvT deze koopkrachteffecten, die voor 79% van de huishoudens beperkt blijven tot de bandbreedte van -1,5% tot +1,5% aanvaardbaar. De resterende 21% is redelijk gelijk verdeeld in huishoudens met een inkomenseffect van 1,5% tot 3% en huishoudens met een inkomenseffect van meer dan -1,5%. Hierbij valt overigens op dat de positieve inkomenseffecten relatief vaker voorkomen bij lage- en middeninkomens dan bij hoge inkomens. Ook is het zo dat 72% van de huishoudens op minimumniveau inkomenseffecten hebben die liggen tussen -0,5% en +0,5%.

8.

De tekst van artikel 1 EP luidt:

“Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.”

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 3 april 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BC2816) ten aanzien van artikel 1 EP in rechtsoverweging 3.8.1 het volgende overwogen:

“Het is vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dat belastingheffing is te beschouwen als regulering van eigendom in de zin van artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM. Dat artikel houdt in, aldus eveneens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, dat elke inbreuk door de Staat op het ongestoorde genot van eigendom van een natuurlijk of rechtspersoon in overeenstemming met het nationale recht dient te zijn. Deze rechtsgeldigheid veronderstelt dat het toepasselijke nationale recht voldoende toegankelijk, precies en voorzienbaar in de uitoefening is. In artikel 1 Eerste Protocol ligt eveneens besloten dat de inbreuk een legitiem doel in het algemeen belang dient na te streven. Ten slotte brengt artikel 1 Eerste Protocol mee dat een inbreuk op het recht op ongestoord genot van eigendom slechts is toegestaan indien er een redelijke mate van evenredigheid bestaat tussen de gebruikte middelen en het doel dat ermee wordt nagestreefd. Dit vereist het bestaan van een redelijke verhouding (“fair balance”) tussen voormeld algemeen belang en de bescherming van individuele rechten. Van een dergelijke redelijke verhouding is geen sprake indien de betrokken persoon wordt getroffen door een individuele en buitensporige last. Waar het gaat om de beoordeling van wat in het algemeen belang is en de keurs van de middelen om dit belang te dienen, komt de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe.”

De rechtbank gaat ervan uit dat zowel de heffing van loonbelasting/premie volksverzekering, als van premies werknemersverzekeringen en bijdrage voor de zorgverzekering zijn te beschouwen als regulering van eigendom in de zin van artikel 1 EP.

9.

Tussen partijen is niet in geschil dat in het kader van de invoering van de WUL is voldaan aan de door het EHRM geformuleerde eis dat de aantasting moet berusten op een wettelijke basis (“lawfullness”). Eiser heeft gesteld dat niet is voldaan aan de voorwaarden waaronder een inbreuk op zijn eigendomsrecht is toegelaten. Ter zitting heeft eiser bestreden dat voldaan is aan de eis dat met de inbreuk een legitieme doelstelling van algemeen belang moet worden gediend (“legitimate aim”). Daarnaast heeft eiser gesteld dat er geen behoorlijk evenwicht (“fair balance”) is tussen het algemeen belang dat met de WUL wordt nagestreefd en de bescherming van de individuele rechten van het individu en dat de inbreuk op zijn eigendomsrecht een individuele en buitensporige last oplevert.

10.

De rechtbank gaat eerst in op de vraag of de inbreuk op eisers eigendomsrecht een legitiem doel in het algemeen belang nastreefde. Eiser heeft gesteld dat het niet bewezen is dat de schaalvoordelen die de WUL volgens de MvT zal hebben, ook daadwerkelijk zullen optreden. De rechtbank acht echter aannemelijk dat dergelijke schaalvoordelen zich wel degelijk zullen voordoen. In ieder geval hebben deze voordelen zich al voorgedaan in het kader van de administratieve lastenverlichting. De rechtbank is van oordeel dat met de lastenverlichting, zoals geformuleerd in 5., (in de MvT geformuleerd als schaalvoordelen) die de WUL voor zowel werkgevers als werknemers oplevert, een legitiem doel is nagestreefd. Voldaan is dus aan de eis dat de inbreuk een legitiem doel in het algemeen belang nastreeft. Eisers stelling faalt daarom op dit punt.

11.

De rechtbank komt vervolgens toe aan de beoordeling van het antwoord op de vraag of sprake is van een redelijke verhouding tussen de bescherming van individuele rechten en van het algemene belang, bij ontbreken waarvan beoordeeld moet worden of eiser wordt getroffen door een individuele en buitensporige last. Of sprake is van “fair balance” dient op twee niveaus te worden beoordeeld, namelijk op het niveau van de regelgeving en op het niveau van het individu. Op wetgevingsniveau dient te worden beoordeeld of sprake is van een redelijke verhouding tussen de bescherming van individuele rechten en van het algemeen belang. Op individueel niveau geldt dat van een dergelijke redelijke verhouding geen sprake is indien de betrokken persoon wordt getroffen door een individuele en buitensporige last. Zoals uit het hiervoor onder 8. gestelde blijkt, komt bij deze beoordeling aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe. De WUL heeft tot doel op korte termijn een administratieve lastenwinst te bereiken die voordelen heeft voor zowel werkgevers als werknemers (zie hiervoor bij 6 .). De rechtbank is van oordeel dat de wettelijke regeling in zijn effecten op de koopkracht van huishoudens een zekere ruwheid bevat (zie ook 7.), maar daarmee is de wetgever in zijn algemeenheid niet getreden buiten de ruime beoordelingsmarge die hem toekomt onder artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Beslissend voor het antwoord op de vraag of sprake is van een individuele buitensporige last is de mate waarin de betrokkene in de gegeven omstandigheden wordt getroffen door de desbetreffende verplichting. In het onderhavige geval is naar het oordeel van de rechtbank van een buitensporige last voor eiser als gevolg van de invoering van de WUL geen sprake. Ook indien de achteruitgang van eisers netto-inkomen afkomstig van het [pensioenfonds] in januari 2013 ten opzichte van 2012, ten bedrage van € 59, volledig zou zijn toe te rekenen aan de WUL, is deze vermindering naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een individuele en buitensporige last. Daarbij kan in het midden blijven of het percentage waarmee eisers netto-inkomen is gedaald 2,7% is, zoals eiser heeft betoogd, dan wel 0,6% zoals verweerder meent. Dat in het geval van eiser de door de wetgever beoogde bandbreedte in inkomensschommeling van -1,5% tot + 1,5% mogelijk is overschreden, maakt dit niet anders. De rechtbank betrekt daarbij mede in haar overwegingen dat eiser verweerders stelling dat het effect op zijn koopkracht door de invoering van de WUL deels gecompenseerd wordt door een lagere bijbetaling van inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen over het gehele jaar 2013, niet heeft bestreden. Het betoog van eiser dat inbreuk is gemaakt op artikel 1 EP slaagt gezien het voorgaande niet.

12.

Het beroep is gegrond, vanwege de omstandigheid dat de uitspraak op bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Uit het voorgaande volgt echter dat de afdracht van loonheffing in stand dient te blijven.

13.

Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

14.

De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.217 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 243, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- bepaalt dat de afdracht op aangifte van loonheffing in stand blijft;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44 aan eiser te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.217.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2014.

w.g. griffier

w.g. rechter

Rechtsmiddel