Home

Rechtbank Noord-Nederland, 18-12-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:6741, AWB - 14 _ 1383

Rechtbank Noord-Nederland, 18-12-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:6741, AWB - 14 _ 1383

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
18 december 2014
Datum publicatie
26 januari 2015
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2014:6741
Zaaknummer
AWB - 14 _ 1383

Inhoudsindicatie

Privégebruik auto. Verzuimboete. Verweerder heeft gehandeld in strijd met het BBBB. Verweerder heeft een verzuimboete van € 4.920 (100% van het wettelijk maximum) opgelegd, daarbij in aanmerking nemend dat eiser een onjuiste of onvolledige rittenregistratie heeft overgelegd. Eiser heeft steeds naar verweerder aangegeven geen rittenregistratie te hebben bijgehouden en heeft op herhaald verzoek van verweerder aan de hand van zijn agenda de gemaakte ritten gereconstrueerd, waarbij eiser heeft aangegeven dat deze reconstructie hiaten bevat. Hiermee kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat eiser een onuiste of onvolledige rittenregistratie heeft overgelegd in de zin van paragraaf 24, vijfde lid, van het BBBB. Ervan uitgaande dat eiser geen rittenregistratie heeft overgelegd, had verweerder, een verzuimboete overeenkomstig paragraaf 24, vierde lid, BBBB (maximaal 80% van het wettelijk maximum) moeten opleggen. Nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat hij in een geval waarin geen rittenregistratie wordt overgelegd een boete van 25% zou opleggen, matigt de rechtbank de boete tot 25% van het wettelijk maximum.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: RNN 14/1383

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 18 december 2014 in de zaak tussen

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Landelijk Coördinatiecentrum Auto/kantoor Almelo, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Procesverloop

Verweerder heeft over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 met dagtekening 18 december 2013 aan eiser een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen (LB/PVV) opgelegd ten bedrage van € 12.257.

Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 656 aan heffingsrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 4.920.

Bij uitspraak op bezwaar van 26 februari 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking gehandhaafd.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiser is in de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 in loondienst bij [eiser] Beheer B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: werkgever). De werkgever heeft aan eiser in 2011 een [merk A], kenteken [kenteken] (hierna: de auto), ter beschikking gesteld. Middels een formulier van 15 februari 2006 heeft eiser verzocht een ‘Verklaring geen privé-gebruik auto’ af te geven. Bij beschikking met dagtekening 17 februari 2006 heeft verweerder positief beslist op vorengenoemd verzoek van eiser. In de beschikking staat – voor zover hier van belang – het volgende:

“(…)

U moet tijdens de looptijd van deze verklaring overtuigend kunnen bewijzen dat u niet meer dan 500 kilometer privé op kalenderjaarbasis rijdt. U kunt het bewijs leveren door dagelijks een sluitende rittenregistratie bij te houden. Het is daarom raadzaam om onder andere uw rittenregistratie te bewaren. De Belastingdienst kan u om het bewijs vragen. (…)”

1.2.

Bij brief van 20 februari 2013 heeft verweerder ter controle op de afgegeven ‘verklaring geen privégebruik auto’ eiser verzocht over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 een vragenformulier ‘Loonheffingen Geen privégebruik auto’ in te vullen en, indien eiser hierover beschikt, een rittenregistratie te overleggen. Eiser heeft hierop gereageerd door het vragenformulier ingevuld en ondertekend, met dagtekening 2 maart 2013, te retourneren. Bij vraag 4a ‘Welke auto(‘s) hebt u in de uitgevraagde periode tot uw beschikking (gehad)?’ heeft eiser geen auto’s ingevuld. Bij vraag 5a ‘Houdt u een rittenregistratie bij?, heeft eiser een kruis gezet bij het antwoord: ‘Nee, ik houd geen rittenregistratie bij’.

1.3.

Bij brief van 14 maart 2013 verzoekt verweerder eiser een (eventuele) rittenregistratie over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 te overleggen. Hierop reageert eiser bij brief van 4 april 2013, waarin hij - voor zover hier van belang – het volgende schrijft:

Tot op heden is dit nog nooit gevraagd. Waarschijnlijk vanwege het feit dat ik in het bezit ben van twee privé auto’s met een veel hogere cataloguswaarde dan mijn bedrijfsauto.

Bovendien is mijn bedrijf in de periode van maart tot november zeven dagen per week geopend en de vakantie gaat per vliegtuig. Dus van privé gereden kilometers is geen sprake. Derhalve wordt door mij dan ook geen ritregistratie bijgehouden omdat ik in de veronderstelling verkeerde dat dit gezien de situatie niet nodig was.”

1.4.

Als antwoord op de brief van verweerder van 18 juli 2013, waarin verweerder nogmaals om een rittenregistratie verzoekt en eiser daarbij wijst op zijn verantwoordelijkheid om bewijs te leveren als de inspecteur hem daarom vraagt, overlegt eiser bij brief van 22 augustus 2013 een rittenregistratie met een toelichting daarop. In deze brief schrijft eiser – voor zover hier van belang – het volgende:

“In reactie op uw brief van 18 juli 2013 (kenmerk [kenmerk]), stuur ik u hierbij een door mij op basis van mijn administratie, agenda en andere bescheiden opgestelde rittenregistratie voor het jaar 2011 (bijlage 1) en het jaar 2012 tot en met 29 oktober 2012 (bijlage 2) en mijn toelichting daarop.

(…)

In de periode 1 januari tot en met 29 oktober 2012 beschikte ik privé, over twee auto’s, namelijk een [merk B] en een [merk C] cabrio (…). Voor privéritten is steeds één van mijn eigen (privé) auto’s gebruikt. Het privégebruik van de [merk A] (diesel) is hierdoor nihil dan wel uiterst marginaal, het is bijvoorbeeld enkele malen voorgekomen dat ik medicijnen vanuit kantoor heb opgehaald op de weg naar huis en daarvoor enige kilometers heb omgereden. Omdat voor mij overduidelijk was en is dat deze auto niet voor privé is bestemd en ook niet voor privé wordt gebruikt, ben ik ervan uitgegaan dat ik geen kilometeradministratie hoefde bij te houden.”

1.5.

Bij brief van 9 september 2013 schrijft verweerder als reactie op voorgaande brief:

“Signaleringen

-

zondag 6 februari 2011 op de [snelweg] bij knooppunt [X];

-

maandag 14 februari 2011 op de [snelweg] bij grensovergang [Y];

-

woensdag 11 juli 2012 op de [snelweg] bij knooppunt [X];

-

donderdag 10 mei 2012 in de gemeente [gemeente] bij [Z].

Volgens uw rittenregistratie hebt u deze dagen in het geheel niet gereden.

Vraag : Kunt u mij per genoemde rit verklaren waarom bovengenoemde signaleringen niet overeenstemmen met uw rittenregistratie?

(…)

Conclusie

Beslissing

Rechtsmiddel