Rechtbank Noord-Nederland, 19-02-2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:1491, LEE -13 _3165
Rechtbank Noord-Nederland, 19-02-2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:1491, LEE -13 _3165
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 19 februari 2015
- Datum publicatie
- 7 april 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2015:1491
- Zaaknummer
- LEE -13 _3165
Inhoudsindicatie
Zitting vindt doorgang, ondanks dat opposant zich heeft ziek gemeld. Geen verklaring van een arts overgelegd.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 13/3165 en 13/3166 V
tegen de uitspraak van 27 februari 2014 in de beroepen van opposant tegen
Procesverloop
Bij genoemde uitspraken van deze rechtbank zijn de beroepen van opposant (met voormelde zaaknummers) met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat de beroepschriften niet binnen de wettelijk termijn van zes weken zijn ingediend.
Opposant heeft tegen deze uitspraak op 1 april 2014 verzet ingesteld.
Bij fax van 27 januari 2015 om 19:38 uur heeft opposant verzocht om uitstel van de zitting, wegens ziekte van opposant. De rechtbank heeft dat verzoek aangemerkt als een verdagingsverzoek. Het verzoek is op de navolgende gronden afgewezen.
Op grond van artikel 16, zesde lid, van de Procesregeling bestuursrecht 2010 willigt de rechtbank een verzoek om verdaging slechts in indien daarom zo spoedig mogelijk schriftelijk en gemotiveerd is verzocht en bovendien sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. In opposants verdagingsverzoek van 27 januari 2015 heeft de rechtbank de uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in dat artikel niet aangetroffen. Immers, de rechtbank kan uit het telefoongesprek van 28 januari 2015 om 10.31 uur, naar aanleiding van het verzoek van 27 januari 2015 met de griffier van de rechtbank, niet ontlenen dat opposant op grond van ziekte verhinderd is op de zitting te verschijnen. In dit telefoongesprek is gezegd dat opposant naar de dokter is geweest. De griffier heeft opposant verzocht een verklaring van een arts te overleggen waaruit blijkt dat opposant wegens medische omstandigheden niet naar de zitting kan komen. De griffier heeft tevens aangegeven dat in de verklaring van een arts de medische omstandigheden niet hoeven te worden omschreven.
De griffier heeft op 28 januari 2015 om 15.17 uur, naar aanleiding van het faxbericht ontvangen op 28 januari 2015 om 12.37 uur, waarin handgeschreven is medegedeeld
“wilt u de inhoud lezen,” nogmaals telefonisch contact gehad met opposant. De griffier heeft wederom aangegeven dat opposant kan volstaan met de (enkele) verklaring van een arts waaruit de conclusie van die arts blijkt dat opposant niet op de zitting kan verschijnen. Opposant heeft in dat gesprek aangegeven dat hij van mening is dat de gevraagde verklaring niet wettelijk is. De griffier heeft aangegeven dat de zitting doorgang zou vinden.
Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat de behandeling van het verzet reeds twee maal eerder is uitgesteld.
Het onderzoek is vervolgens behandeld ter zitting op 29 januari 2015. Opposant is niet ter zitting verschenen, hoewel opposant bij de telefonische afwijzing van het verzoek om uitstel is medegedeeld dat de zitting doorgang zou vinden. Een verklaring van een arts als omschreven is niet door opposant ingezonden.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft in de beroepszaken uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de beroepschriften niet tijdig zijn ingediend.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de uitspraak van
27 februari 2014 terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat opposant zijn beroepschriften op 11 november 2013 ter post heeft aangeboden en normaal gesproken op 12 november 2013 door de rechtbank zou zijn ontvangen. Door de rechtbank is vastgesteld dat de poststempel onleesbaar zou zijn en vervolgens wordt het risico voor de late verzending bij opposant gelegd. Opposant is van mening dat het geheel niet ondenkbaar zou kunnen zijn dat de beroepschriften niet adequaat c.q. niet tijdig door de rechtbank zouden zijn verwerkt.
4. De rechtbank overweegt dat de beroepschriften te laat zijn ingediend. Volgens vaste jurisprudentie (zie: ECLI:NL:HR:2011:BT7470) is in geval van een onleesbaar poststempel, een beroepschrift tijdig als het op de eerste of tweede werkdag na het einde van de termijn is ontvangen. Voor het besluit van 1 oktober 2013 eindigde de termijn op
12 november 2013. Het beroepschrift zou tijdig zijn ingediend als het voor 14 november 2013 op de rechtbank zou zijn ontvangen. Voor het besluit van 2 oktober 2013 zou de ontvangst 15 november 2013 moeten hebben plaatsgevonden. Blijkens het op de beroepschriften geplaatste stempel zijn de beroepschriften ontvangen op 20 november 2013. Dat is buiten de gestelde termijn. Dit betekent dat de beroepschriften te laat zijn binnengekomen. Daarbij wijst de rechtbank erop dat poststukken door de rechtbank op de dag van ontvangst worden afgestempeld. Voor de conclusie dat sprake is geweest van vertraging bij de interne postbezorging ontbreekt grond.
5. De rechtbank zal daarom het verzet ongegrond verklaren. Dat betekent dat de uitspraak van 27 februari 2014 in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, rechter, in aanwezigheid van A.J. Kinds, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2015.
w.g. griffier
w.g. rechter