Home

Rechtbank Noord-Nederland, 21-04-2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:1950, AWB - 13 _ 2297

Rechtbank Noord-Nederland, 21-04-2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:1950, AWB - 13 _ 2297

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
21 april 2015
Datum publicatie
6 mei 2015
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2015:1950
Zaaknummer
AWB - 13 _ 2297

Inhoudsindicatie

kosten voor de betekening van het dwangbevel inzake een aanslag leges

Uitspraak

Zittingsplaats Leeuwarden

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 13/2297

en

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een dwangbevel uitgereikt ter betaling van de aanslag leges van € 17.082,15 vermeerderd met € 15 aanmaningskosten en € 1.172 voor kosten van betekening. Op dit dwangbevel staat vermeld: "Datum ter postbezorging 20-3-2013".

Eiser heeft bij brief van 25 maart 2013, ontvangen door verweerder op 26 maart 2013, bezwaar gemaakt tegen voormelde kosten van betekening.

Bij brief van 29 april 2013 heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Dantumadiel uitspraak op bezwaar gedaan inzake eisers bezwaar tegen voormelde aanslag leges en dat bezwaar ongegrond verklaard.

Eiser heeft bij brief van 17 mei 2013 tegen die uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

De heffingsambtenaar van de gemeente Dantumadiel heeft een verweerschrift ingediend inzake de beroepsprocedure aangaande voormelde aanslag leges, waarin hij tevens is ingegaan op eisers grieven aangaande de invordering.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2014.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [bijstand]. Verweerder is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand].

Met toestemming van partijen zijn de zaken 13/1541 en 13/2297 gelijktijdig ter zitting behandeld.

Ter zitting hebben partijen er mee ingestemd dat de rechtbank eisers brief van 25 maart 2013, mede om redenen van proceseconomie, zal aanmerken en behandelen als een rechtstreeks beroep in de zin van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht tegen de kosten van de betekening van het dwangbevel ten bedrage van € 1.172.

De brief van 29 april 2013 van de heffingsambtenaar, eisers brief van 17 mei 2013, het verweerschrift en eisers stukken voor de zitting, zullen als nadere stukken in het rechtstreekse beroep worden aangemerkt.

Het onderzoek is ter zitting geschorst.

Partijen hebben de rechtbank nader schriftelijk geïnformeerd, welke stukken, door tussenkomst van de griffier, over en weer naar partijen zijn gezonden.

Nadat partijen de rechtbank toestemming hebben verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 16 januari 2015 gesloten.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiser heeft op [datum] 2012 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend met betrekking tot twee woningen aan [adres].

1.2.

Met dagtekening [datum] 2012 is de onder 1.1. vermelde vergunning aan eiser verleend. Op het derde blad van deze vergunning staat onder meer vermeld:

“Brief nr.: [nummer 1]

Nummer: [nummer 2]

Bouwkosten (excl. BTW): € 527.324,00

Legesoverzicht

Legessoort: Bedrag:

Leges Omg.verg. activiteit bouw € 16.315,00

Teruggave leges € 162,90-

Leges Welstandsadvies € 806,00

Leges Bodemgesteldheidsonderzoek € 124,05

Leges totaal: € 17.082,15”.

1.3.

Met dagtekening 3 januari 2013 is aan eiser in verband met de onder 1.2. vermelde vergunningverlening een aanslag opgelegd ten bedrage van € 17.082,15, berekend naar een bouwsom van € 527.324. Op de aanslag staat vermeld dat er voor 17 januari 2013 moet worden betaald. Tevens staat op de aanslag vermeld:

Wegens: aanvraag [nummer 2]

(…)

Aanvraag [nummer 2] € 17.082,15

(…)

De verplichting tot betalen wordt niet opgeschort door het indienen van een bezwaarschrift. ”.

1.4.

Bij brief van 7 januari 2013 maakt eiser bezwaar tegen bovenvermelde aanslag leges. In zijn bezwaarschrift schrijft eiser onder meer:

“Betreft bezwaarschrift tegen bouwlegesaanslagnummer: [nummer 2]

(…)

Legesbedrag € 17.082,15

(…)

Betaling van deze nota zal geschieden zodra u aan de wettelijke vereisten van transparantie en onderbouwing hebt voldaan.”.

1.5.

Bij brief van 9 januari 2013 heeft verweerder aan eiser de ontvangst van zijn bezwaarschrift van 7 januari 2013 bevestigd.

1.6.

In verband met voormelde aanslag leges stuurt verweerder eiser een aanmaning met dagtekening 1 februari 2013. De kosten van de aanmaning bedroegen € 15. Verweerder verzoekt eiser binnen 14 dagen na dagtekening van de aanmaning het bedrag van de leges te voldoen.

1.7.

Bij brief van 22 februari 2013 informeert verweerder eiser onder meer als volgt:

“Uit onze administratie blijkt dat het onderstaand bedrag nog voldaan moet worden.

(…)

€ 17.097,15

Ik kan mij heel goed begrijpen dat u de betaling, door omstandigheden, bent vergeten. Vandaar deze laatste waarschuwing om tot betaling over te gaan.

Eigenlijk had u een bevel tot betaling (deurwaardersbevel) moeten ontvangen. Dit blijft u bespaard wanneer u het openstaande bedrag vóór 1 maart 2013 betaald.

(…)

Zoals gezegd, dit is onze laatste waarschuwing na 1 maart 2013 wordt de invordering uit handen gegeven. Deurwaarderskantoor [deurwaarderskantoor] neemt dan de invordering over en zal de gemaakte kosten bij u in rekening brengen.”.

1.8.

Op 20 maart 2013 heeft verweerder het onder het procesverloop vermelde dwangbevel, met de in rekening gebrachte betekeningskosten, uitgereikt.

1.9.

In zijn bezwaarschrift van 25 maart 2013 heeft eiser verweerder laten weten dat hij ter voorkoming van escalatie van de procedure het bedrag van de aanslag heeft voldaan.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht € 1.172 aan kosten voor de betekening van het dwangbevel in rekening heeft gebracht.

3. Eiser is van mening dat hij de niet gespecificeerde aanslag (1.3.), waarvoor de motivering ontbrak terecht niet heeft betaald en dat derhalve ten onrechte onderhavige betekeningskosten in rekening zijn gebracht. Eiser is voorts van mening dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt en meende uit de onder 1.5. vermelde ontvangstbevestiging te mogen begrijpen dat verweerder hem nog nader zou informeren.

4. Verweerder is van mening dat de betalingsverplichting ontstaat op het moment van het opleggen van de aanslag leges en dat eisers bezwaarschrift deze niet heeft opgeschort. Derhalve heeft eiser niet tijdig betaald en zijn er terecht betekeningskosten in rekening gebracht.

5. Gelet op de feiten stelt de rechtbank vast dat eiser naar aanleiding van de onder 1.3. vermelde aanslag weliswaar heeft aangekondigd niet terstond te zullen betalen, maar dat hij geen verzoek om uitstel van betaling heeft gedaan. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij de onder 1.3., 1.6. en 1.7. vermelde stukken van verweerder heeft ontvangen.

De rechtbank stelt tevens vast dat eiser op 20 maart 2013 het bedrag van de aanslag leges nog niet had betaald.

6. De rechtbank is van oordeel dat eiser aan de hand van de gegevens op de onder 1.3. vermelde aanslag wist, of redelijkerwijs moet hebben geweten, waar deze aanslag op zag. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de aanslag binnen een maand na de verleende vergunning is opgelegd, dat in de aanslag wordt verwezen naar de betreffende aanvraag en het bijhorende nummer, en dat het bedrag van de aanslag dermate uniek is dat het herleidbaar is naar het bedrag dat in de vergunning staat vermeld. Daarenboven heeft eiser binnen een week bezwaar gemaakt tegen de aanslag, waaruit, naar het oordeel van de rechtbank, blijkt dat eiser de aanslag in verband bracht met de ontvangen vergunning.

7. De rechtbank overweegt voorts dat eisers vragen met betrekking tot specificatie en motivering van de aanslag zien op het door eiser ingediende bezwaarschrift tegen de aanslag. Nu eiser geen uitstel van betaling heeft gevraagd en verweerder dit ook niet heeft gegeven, maar daarentegen eiser er juist meermalen op heeft gewezen dat hij moet betalen, faalt eisers stelling, naar het oordeel van de rechtbank, dat hij ervan uit kon gaan dat hij niet hoefde te betalen, omdat hij dit had medegedeeld en een bezwaarschrift had ingediend. Voor zover daar al twijfel over bestond, had het in dit geval, naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de aanmaning (1.6.) en de herinnering (1.7.) op de weg van eiser gelegen om te informeren naar de betalingsverplichting.

8. Gelet op het voorgaande en gelet op het feit dat eiser cijfermatig akkoord gaat met de hoogte van de betekeningskosten, komt de rechtbank tot de conclusie dat deze terecht aan eiser in rekening zijn gebracht en dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, en mr. T. Tanghe en

mr. F.J.H.L. Makkinga, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2015.

w.g. griffier

w.g. voorzitter

Rechtsmiddel