Home

Rechtbank Noord-Nederland, 09-07-2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:3280, LEE 13/1649

Rechtbank Noord-Nederland, 09-07-2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:3280, LEE 13/1649

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
9 juli 2015
Datum publicatie
10 juli 2015
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2015:3280
Zaaknummer
LEE 13/1649

Inhoudsindicatie

Gemeente Heerenveen heeft eiseres terecht aangeslagen in de precariobelasting voor het gasnetwerk.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 13/1679

[eiseres], te [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigden: [gemachtigden]),

en

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2011 met dagtekening 30 november 2011 aan eiseres een aanslag precariobelasting opgelegd ten bedrage van € 481.440, voor het hebben van kabels en leidingen in op of boven gemeentegrond voor het gasnetwerk.

Bij uitspraak op bezwaar van 14 mei 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

De rechtbank heeft van eiseres een bericht van verhindering ontvangen voor de zitting van 17 februari 2015. Naar aanleiding daarvan is het onderzoek ter zitting, met instemming van verweerder, achterwege gebleven.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1

Eiseres exploiteert als netwerkbeheerder in de zin van artikel 10, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en van artikel 2, eerste lid, van de Gaswet, een elektriciteits- en gasnetwerk in onder meer de gemeente Heerenveen (de gemeente). Zij beheert onder, op of boven de gemeentegrond van de gemeente aanwezige netwerken die worden gebruikt voor het transport en de levering van elektriciteit en gas aan huishoudens en bedrijven binnen de gemeente. De bedrijfsvoering van belanghebbende is voor een groot gedeelte wettelijk gereguleerd. In haar hoedanigheid van netbeheerder is eiseres op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet onder meer gehouden zorg te dragen voor de aanleg, het onderhoud en de reparatie van de netwerken en voor de aansluitingen van derden daarop.

1.2

De bij 1.1 bedoelde netwerken behoren in juridische eigendom toe aan de twee 100% dochtervennootschappen van eiseres, te weten: [X] N.V. en [Y] N.V. (hierna: [Y]).

1.3

In de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet is het begrip ‘economische eigendom’ als volgt gedefinieerd: “het krachtens een rechtsverhouding gerechtigd zijn tot alle rechten en bevoegdheden ten aanzien van een goed, met uitzondering van het recht op levering, en het gehouden zijn om alle verplichtingen ten aanzien van dat goed voor zijn rekening te nemen en daarmee het volledige risico van waardeverandering of tenietgaan van het goed te dragen, zonder dat het goed geleverd is”.

1.4

De aandelen van eiseres worden alle gehouden door [Z] N.V. Het [Z]-concern droeg tot 1 juli 2009 de naam ‘[naam]’. Het concern is ontstaan na diverse overnames en juridische fusies, gevolgd door (diverse) naamswijzigingen van de betrokken vennootschappen. NV [Q] is gefuseerd met NV [R] voor Gelderland en Flevoland tot [Q]/[R] Holding N.V., waarna de naam is gewijzigd in N.V. [P] voor Gelderland, Friesland en Flevoland ([P]). Deze laatste vennootschap is in 2001 overgenomen door, dan wel opgegaan in, N.V. [S]. In 2011 is de naam van N.V. [S] gewijzigd in [Y] N.V.

1.5

Tot de gedingstukken behoort een notariële koopakte van 6 oktober 1989 (hierna: de Koopakte). In de Koopakte wordt gemeente Heerenveen aangeduid als “de comparant onder 1” en de N.V. [Q] als “de comparant sub b”. Op pagina 2 van de Koopakte staat vermeld:“De comparanten in gemelde hoedanigheid verklaarden:- dat de gemeente Heerenveen en de N.V. [Q] een koopovereenkomst hebben gesloten omtrent het gasbedrijf van de gemeente Heerenveen, zulks in het kader van de van overheidswege gewenste integratie van de energie-distributie in Nederland;- dat de N.V. [Q], koper, gemeld gasbedrijf reeds op één januari negentienhonderdnegenentachtig als economisch eigenaar heeft aanvaard;(…)”.Op pagina 20 van de Koopakte staat het volgende vermeld:“Vervolgens verklaarde de comparant onder 1 namens de gemeente Heerenveen hierbij, mede uit kracht van de gemelde volmacht, te verlenen aan de N.V. [Q], voor welke de comparant sub 2 verklaarde bij deze als zodanig ten behoeve van de N.V. [Q] aan te nemen en te aanvaarden:A. het recht tot het leggen, hebben, onderhouden, herstellen, controleren, verwijderen en vernieuwen van gas-leidingen, voorzoveel die zijn gelegen in de eigendom(men) van de verkoper, ten nutte van het leidingennet ten behoeve van de gasdistributie, zulks onder de voorwaarden zoals omschreven in de Algemene Voorschriften voor het leggen van nieuwe leidingen, het vernieuwen, omleggen en herstellen van bestaande leidingen, het plaatsen van palen of masten en het opruimen van leidingen, palen of masten in openbare gemeentegrond of openbaar gemeente vaarwater (A.V.L. 1986), zullende gemeld recht van de zijde van de verkoper of diens rechtsopvolger(s) in de eigendom niet opzegbaar zijn, (…)”.

1.6

Per 1 januari 2011 is binnen de gemeente de Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting 2011 (hierna: Verordening) van kracht geworden. Artikel 5 van de Verordening luidt: “Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtariefDe precariobelasting wordt geheven naar de maatstaven en de tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel, met inachtneming van het overigens in deze verordening bepaalde.”. In Hoofdstuk 11 van de tarieventabel is een tarief van € 0,17 per maand opgenomen voor het hebben van leidingen, kabels en buizen.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige aanslag precariobelasting terecht aan eiseres is opgelegd. 2.1. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.1

Eiseres is primair van mening dat de aanslag ten onrechte is opgelegd, omdat deze in strijd is met de tussen eiseres (althans haar rechtsvoorgangers) en de gemeente gesloten Koopakte uit 1989. Met een beroep op deze overeenkomst, stelt eiseres dat aan haar het niet-opzegbare recht is verleend tot het hebben van gasleidingen in de gemeentegrond en dat verweerder daardoor niet de bevoegdheid heeft om precariobelasting te heffen. Ter onderbouwing van haar standpunt stelt eiseres dat: (i) dat [Y] de rechtsopvolger is van N.V. [Q], dat (ii) de Gaswet tot gevolg heeft dat de rechten en plichten uit de overeenkomst bij eiseres berusten, (iii) dat sprake is van vereenzelviging van haar met [Y], dan wel (iv) dat sprake is van derdenbeding(en) ten behoeve van eiseres.

3.2

Verweerder is van mening dat eiseres niet als rechtsopvolger van N.V. [Q] kan worden aangemerkt en zodoende geen partij is bij de Koopakte. Voor zover eiseres stelt dat [Y] de tegenpartij van de gemeente zou zijn bij de Koopakte, stelt verweerder dat eiseres dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Indien dit wel het geval zou zijn, stelt verweerder dat eiseres zich niet kan vereenzelvigen met [Y].

3.3

Op grond van artikel 228 van de Gemeentewet kan precariobelasting worden geheven ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond. Ingevolge artikel 4, aanhef, en onderdeel 1 en 2 van de Verordening, wordt precariobelasting niet geheven ter zake van het hebben van (1) voorwerpen, welke ingevolge een wettelijk voorschrift, een overeenkomst of anderszins rechtens moet worden gedoogd, (2) voorwerpen, waarvoor de gemeente een recht heeft op grond van artikel 229, eerste lid, onderdeel a, van de Gemeentewet, dan wel een privaatrechtelijke vergoeding is overeengekomen. Uit deze bepalingen vloeit voort dat de inhoud van de Koopakte een belemmering zou kunnen opleveren voor het heffen van precariobelasting. De rechtbank zal daarom moeten beoordelen of eiseres een beroep kan doen op de Koopakte.

3.4

De rechtbank overweegt dat eiseres met al hetgeen zij in de gedingstukken heeft aangevoerd en gelet op de aangedragen documentatie daaromtrent, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de rechten en plichten uit hoofde van de Koopakte op haar zijn overgegaan. De rechtbank zal dit oordeel hieronder nader motiveren, waarbij zij er veronderstellenderwijs van zal uitgaan dat [Y] de rechtsopvolger is van NV [Q] en zodoende in de rechten en plichten van haar rechtsvoorganger bij deze Koopakte is getreden. Zelfs uitgaande van deze veronderstelling maakt nog niet dat de rechten en verplichtingen uit de Koopakte zijn overgegaan op eiseres, zoals eiseres primair stelt. Eiseres’ primaire beroepsgrond faalt dus. Structuur van de Gaswet

4.1

Eiseres heeft voorts gesteld dat wordt voldaan aan artikel 3b van de Gaswet, waarin is bepaald dat de netbeheerder beschikt over de economische eigendom van het door hem beheerde net. Dit houdt volgens eiseres in dat de netbeheerder de rechten en plichten ten aanzien van het net heeft, zodat hij feitelijk over het net kan beschikken om de hem op grond van de Gaswet toegekende taken te kunnen uitvoeren. Alle met het recht van gebruik van het net samenhangende rechten en plichten, waaronder die voortvloeien uit de Koopakte, zouden daarmee bij eiseres berusten.

4.2

Verweerder stelt dat door eiseres geen aanwijzing als bedoeld in artikel 2 van de Gaswet is overgelegd en dat de verwijzing naar artikel 3b van de Gaswet op zichzelf niet relevant is. Eiseres heeft naar de mening van verweerder geen enkele (rechts)handeling aangegeven op grond waarvan het bepaalde in de Koopakte op haar zou zijn overgegaan.

4.3

De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat eiseres, al dan niet op basis van artikel 3b van de Gaswet (zie 1.2), economisch eigenaar van de netten is, op zichzelf beschouwd niet meebrengt dat daarmee tevens de rechten en verplichtingen uit hoofde van overeenkomsten welke (mede) samenhangen met de exploitatie van die netwerken, op haar zouden zijn overgegaan. Dat eiseres als bestuurder en enig aandeelhouder van [Y] de volledige zeggenschap heeft over de netten, maakt dit niet anders. De rechtbank verwijst hiervoor mede naar overweging 5.5.2 van de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 2 oktober 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:4182:“5.5.2. Het Hof kan belanghebbende niet in haar redenering volgen. Het Hof heeft weliswaar aangenomen (naar belanghebbende heeft gesteld en de heffingsambtenaar niet - voldoende gemotiveerd - heeft bestreden) en als vaststaand vermeld dat belanghebbende als netbeheerder de economische eigendom van de elektriciteits- en gasnetwerken van [X] en [Y] heeft verkregen, doch die omstandigheid brengt op zichzelf nog niet mee dat daarmee tevens de rechten en verplichtingen uit hoofde van overeenkomsten welke (mede) samenhangen met de exploitatie van die netwerken, op belanghebbende zijn overgegaan. Dat belanghebbende als enig bestuurder en enig aandeelhouder van [X]/[Y] “over deze vennootschap[pen] volledige zeggenschap heeft en zodoende over de netten kan beschikken” maakt dit niet anders. Naar het oordeel van het Hof valt ook niet in te zien dat het bepaalde in de I&I-wet [rechtbank: Wet Wijziging Elektriciteitswet 1998 en Gaswet] (welke wet heeft geleid tot de bepalingen in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet die gebieden dat de economische eigendom van de regionale elektriciteits- en gasnetten dient te berusten bij de netbeheerder, zoals in 5.5.1 hiervoor beschreven) en/of en de Won [rechtbank: Wet onafhankelijk netbeheer] (welke wet de splitsing tussen beheerders van energienetwerken en producenten/leveranciers/handelaars van elektriciteit en gas heeft bewerkstelligd) een dergelijke overgang zou(den) (kunnen) effectueren. Een in de MvT opgenomen passage is daartoe in elk geval onvoldoende. Overigens blijkt uit de bewuste, hiervoor deels geciteerde passage van de MvT bij de I&I-wet, alsmede uit de MvT bij de Won (TK 2004-2005, 30 212, nr. 3, p. 11 e.v.) uitsluitend dat de (regionale) netbeheerders en de producenten/leveranciers/handelaren in juridische en economische zin gescheiden dienen te worden en dat de netbeheerder zodanig zelfstandig en onafhankelijk van de netwerkeigenaar (mogelijk een groepsvennootschap) moet kunnen opereren dat zij haar activiteiten - zoals (onder meer) het plegen van onderhoud, de aanleg en reparatie en overige investeringen ter zake van het netwerk, alsmede de inkoop van energie - zelf kan uitvoeren en vrij moet zijn van beïnvloeding door andere belangen dan dat van maatschappelijk optimaal netbeheer. Mede ter financiering van het beheer dient de netbeheerder over de economische eigendom (“alle activa en toebehoren”) van het door hem beheerde netwerk te kunnen beschikken en dient hij die beslissingen te kunnen nemen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van zijn wettelijke taken. Uit niets in deze passage blijkt dat bedoeld is, of noodzakelijk wordt geacht, dat alle contractuele rechten en verplichtingen ter zake van de exploitatie van het netwerk op de netbeheerder zouden overgaan, laat staan dat zulks van rechtswege zou geschieden. Integendeel, in de MvT bij de I&I-wet is onderkend dat bestaande overeenkomsten (zoals leaseovereenkomsten) mogelijk zullen moeten worden aangepast. In de MvT bij de Won is terzake nog vermeld (en belanghebbende heeft daarop ook gewezen) dat “de overdracht van de economische eigendom tot de nodige verschuivingen van rechten en plichten kon leiden” en dat daarom artikel 10a Elektriciteitswet 1998 en artikel 3b Gaswet pas in werking zouden treden als duidelijkheid bestond over de gevolgen van de splitsing (van netbeheer en productie/leverantie/handel). De (eventuele) overgang van iets méér of anders dan de economische eigendom (zoals gedefinieerd in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet) van het netwerk op de netbeheerder is aldus met de invoering van artikel 10a Elektriciteitswet 1998 (en artikel 3b Gaswet) - en de invoering van een onafhankelijk netbeheer - naar het oordeel van het Hof niet geregeld of beoogd (de in artikel VI Won ter zake van de verkrijging van de economische eigendom gemaakte uitzondering voor “de rechten van derden die voortvloeien uit of verband houden met een overeenkomst met betrekking tot dat net” bevestigt dit een en ander), zij het dat belanghebbende moet worden toegegeven dat het op zich voor de hand ligt om in een voorkomend geval met de economische eigendom van de netwerken ook de daarmee verbonden overige activa en passiva inclusief contactuele relaties etc. over te dragen. Echter, in het geval van belanghebbende is dat nu eenmaal niet gebeurd.”.De rechtbank neemt deze overwegingen van Hof Amsterdam over en overweegt dat ook in onderhavige situatie eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de rechten en plichten van aan de economische eigendom verbonden overeenkomsten aan haar zijn overgedragen. Deze beroepsgrond van eiseres faalt.

Vereenzelviging

5.1

Eiseres heeft voorts gesteld dat zij met [Y] dient te worden vereenzelvigd. Eiseres betwist niet dat eiseres en [Y] twee verschillende rechtspersonen zijn. Zij is echter van mening dat gelet op het doel van de Gaswet, waarbij aldus eiseres, de wetgever de juridische verhouding tussen de netbeheerder en de dochtervennootschap zodanig heeft willen regelen dat wordt gewaarborgd dat de netbeheerder over het net van zijn dochter kan beschikken om aan de taken op grond van de Gaswet te kunnen voldoen, moet worden aangenomen dat sprake is van vereenzelviging.

5.2

Verweerder heeft gesteld dat het feit dat [Y] sinds 2009 een dochtervennootschap van eiseres is, niet maakt dat eiseres zich met haar dochtervennootschap kan vereenzelvigen. Naar de mening van verweerder bevestigt de argumentatie van eiseres dat er juridisch sprake is van zelfstandige entiteiten, die zelfstandig drager van rechten en plichten zijn.

5.3

De rechtbank overweegt dat het Gerechtshof Amsterdam in haar uitspraak van 2 oktober 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:4182, daarover het volgende heeft overwogen:“5.6.2. Het Hof stelt in dit verband voorop dat vereenzelviging van rechtspersonen - het volledig wegdenken van het identiteitsverschil - slechts onder uitzonderlijke omstandigheden gerechtvaardigd kan worden geacht (vgl. Hoge Raad 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7480). Zodanige omstandigheden zijn in casu naar ’s Hofs oordeel gesteld noch (overigens) aannemelijk geworden. 5.6.3. Voorts kan niet worden gezegd dat uit de in 5.5.1 genoemde wettelijke bepalingen, in verbinding met artikel 10b e.v. Elektriciteitswet 1998 dan wel artikel 2c e.v. Gaswet, volgt dat belanghebbende en [X]/[Y] (belanghebbende spreekt van haar ‘asset vennootschap’), wat betreft het netbeheer en de daarmee samenhangende rechten en plichten, in rechte moeten of kunnen worden vereenzelvigd. Het argument van belanghebbende in dit verband, dat “[d]e wetgever de juridische verhouding tussen netbeheerders en de asset vennootschappen zodanig (heeft) geregeld (…) dat is gewaarborgd dat de netbeheerder zodanig over de dochter kan beschikken, dat hij de handelingen die hij zelf op grond van de wet moet verrichten, ook in eigen naam kan uitvoeren”, snijdt althans geen hout. Dat de netbeheerder als economisch eigenaar van het netwerk terzake zelfstandig en onafhankelijk van de juridisch eigenaar van het netwerk (‘in eigen naam’) kan handelen, is immers niet het gevolg van een vereenzelviging van de netbeheerder met de netwerkeigenaar maar van de verzelfstandiging van de netbeheerder tot economisch eigenaar. De omstandigheid dat artikel VI Won bepaalt dat de netbeheerder voldoet aan artikel 10a Elektriciteitswet 1998 en artikel 3b Gaswet indien “hij of een vennootschap waarin hij alle aandelen houdt, over de economische eigendom van het net beschikt”, wijst evenmin op een (door de wetgever beoogde) vereenzelviging van belanghebbende met [X]/[Y]. |De omstandigheden dat belanghebbende, [X] en [Y] deel uitmaken van hetzelfde concern en, naar belanghebbende stelt, als economische eenheid aan het rechtsverkeer deelnemen, dat de jaarrekeningen van belanghebbende en (onder meer) [X]/[Y] op het niveau van [Z] N.V. worden geconsolideerd en dat [X]/[Y] zijn opgenomen in de fiscale eenheid van belanghebbende voor de heffing van zowel de vennootschapsbelasting als de omzetbelasting, maakt het vorenstaande niet anders. Overigens is het Hof van oordeel dat de bepalingen omtrent de vennootschappelijke structuur van de groep waartoe de netbeheerders behoren (artikel 10b Elektriciteitswet 1998 en artikel 2c Gaswet) veeleer zijn geschreven teneinde de strikte scheiding tussen netbeheerders en producenten/leveranciers/handelaars van elektriciteit/gas te verzekeren.”.De rechtbank oordeelt, overeenkomstig bovenstaande overwegingen van het Gerechtshof Amsterda , dat ook in onderhavige situatie de uitzonderlijke omstandigheden waaronder van vereenzelviging sprake zou kunnen zijn, niet aannemelijk zijn geworden.

Derdenbeding

6.1

Eiseres heeft voorts gesteld dat de bepalingen in de Koopakte moeten worden aangemerkt als een derdenbeding ten behoeve van eiseres. Eiseres voert aan dat met de Koopakte is beoogd de gasnetten uit te sluiten van precariobelasting, en dat voorbij wordt gegaan aan de strekking van de Koopakte door haar beroep op de Koopakte af te wijzen.

6.2

Verweerder betwist dat sprake zou zijn van een derdenbeding ten behoeve van eiseres. Dat na het tekenen door de gemeente in 1989 van de Koopakte zich allerlei reorganisaties hebben voorgedaan, betekent aldus verweerder niet, dat achteraf in het bepaalde in de Koopakte een derdenbeding ten behoeve van een andere partij zou moeten worden gelezen.

6.3

De rechtbank is van oordeel dat noch naar de tekst van de Koopakte, noch naar de strekking sprake is van een derdenbeding. Evenmin ziet de rechtbank in dat naar de aard van de Koopakte sprake zou zijn van een derdenbeding.

6.4

Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat, zelfs indien er veronderstellenderwijs van moet worden uitgegaan dat [Y] de rechtsopvolger is van NV [Q] (zie 6.), eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de rechten en plichten uit hoofde van de Koopakte op haar zijn overgegaan. De bepalingen in de Koopakte leiden er daarom niet toe dat verweerder geen precariobelasting van eiseres kan heffen. Eiseres' beroepsgronden falen.Tarief

7.1.

Eiseres stelt dat het tarief van de precariobelasting onevenredig hoog en naar willekeur is vastgesteld.

7.2.

Verweerder stelt dat voorop staat dat de tariefstelling op zichzelf niet aan de belastingrechter ter beoordeling staat. Voorts voert verweerder aan dat het onderhavige tarief niet noemenswaardig afwijkt van het tarief dat andere gemeenten hanteren.

7.3.

De rechtbank is van oordeel dat de autonome bevoegdheid van de gemeenteraad, om binnen de grenzen van de wet tot heffing van – onder meer – precariobelasting te besluiten, zich mede uitstrekt tot de hoogte van de daarbij in aanmerking te nemen tarieven. De rechter mag daarin niet treden. Een uitzondering geldt weliswaar in geval komt vast te staan dat de tarieven leiden tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad. Eiseres, die in deze de bewijslast heeft, heeft, mede gelet op de door verweerder aangedragen tarieven van andere gemeenten, echter niet aannemelijk gemaakt dat deze uitzondering zich voordoet met betrekking tot het tarief dat in de tarieventabel (zie 1.6) is opgenomen. Eiseres' beroepsgrond faalt.Algemene beginselen van behoorlijk bestuur

8. Eiseres stelt dat de aanslag in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is opgelegd. Met name het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het vertrouwensbeginsel zijn volgens haar geschonden.

Zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel

8.1

Eiseres stelt dat verweerder bij een zorgvuldige vergaring en weging van de betrokken belangen nimmer zou zijn overgegaan tot de heffing van precariobelasting. Ten aanzien van het motiveringsbeginsel stelt eiseres dat verweerder zijn uitspraak op bezwaar niet of onvoldoende heeft gemotiveerd.

8.2

Verweerder stelt dat eiseres’ standpunten feitelijke grondslag missen.

8.3

De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat bij het opleggen van de aanslag in strijd is gehandeld met het zorgvuldigheids- en/of het motiveringsbeginsel. Vertrouwensbeginsel

9.1

Eiseres heeft verder aangevoerd dat de praktijk al meer dan 23 jaar uitwijst dat met de Koopakte een onopzegbaar zakelijk recht is gevestigd en dat nimmer door verweerder is aangegeven dat een vergoeding voor dat recht verschuldigd zou zijn. Hierdoor is het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat geen precariobelasting zou worden geheven, aldus eiseres.

9.2

Verweerder heeft hier tegenover gesteld dat de omstandigheid dat voorheen geen aanslagen werden opgelegd niet een zodanig rechtens te beschermen vertrouwen met zich brengt dat geen aanslagen meer kunnen worden opgelegd. Dat geen vergoeding is afgesproken doet daar niets aan af. Voorts is niet aannemelijk dat een onopzegbaar zakelijk recht ten gunste van eiseres is gevestigd, aldus verweerder.

9.3

De rechtbank stelt voorop dat de enkele omstandigheid dat niet eerder precariobelasting is geheven, niet meebrengt dat die belasting ook in het onderhavige jaar niet kan worden geheven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres verder naast de hiervoor behandelde stellingen geen feiten en omstandigheden gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt die bij haar de indruk zouden hebben kunnen gewekt dat - ook - in de toekomst geen precariobelasting van haar zou worden geheven. Eiseres' beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.

Conclusie

10. Het beroep is ongegrond. Proceskostenvergoeding

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, voorzitter, en mr. M. van den Bosch en mr. G.B.A. Brummer, leden, in aanwezigheid van mr. T.L. Gaarman-Jonkers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2015.

wg griffier

wg voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel