Rechtbank Noord-Nederland, 07-07-2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:3432, AWB - 13 _ 2958
Rechtbank Noord-Nederland, 07-07-2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:3432, AWB - 13 _ 2958
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 7 juli 2015
- Datum publicatie
- 4 september 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2015:3432
- Zaaknummer
- AWB - 13 _ 2958
- Relevante informatie
- Wet algemene bepalingen omgevingsrecht [Tekst geldig vanaf 19-04-2023 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01], Wet algemene bepalingen omgevingsrecht [Tekst geldig vanaf 19-04-2023 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01] art. 2.9, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht [Tekst geldig vanaf 19-04-2023 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01] art. 3.1, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht [Tekst geldig vanaf 19-04-2023 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01] art. 3.9
Inhoudsindicatie
Geen leges voor van rechtswege verleende omgevingsvergunning.
Uitspraak
Zittingsplaats Assen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 13/2958
en
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres bij beschikking van 8 januari 2013 (Zaaknummer [####] ) een aanslag inzake leges omgevingsvergunning opgelegd ten bedrage van € 4.362.
Bij uitspraak op bezwaar van 25 september 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 30 oktober 2013 tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep geregistreerd onder het zaaknummer 13/2958.
Daarnaast heeft eiseres bij brief van 30 oktober 2013 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft dit verzoek geregistreerd onder het zaaknummer 13/2999. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2013. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 november 2013 is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Verweerder heeft in het onderhavige beroep een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de eerste zitting nadere stukken ingediend. Partijen hebben beide vόόr de tweede zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2014 en 12 mei 2015 in Assen. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar broer [broer] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres heeft op 23 september 2012 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ter zake van de verbouwing/uitbreiding van een recreatiewoning gelegen in de gemeente Westerveld ingediend via OmgevingsloketOnline (OLO).
De onder 1.1 bedoelde aanvraag is ten onrechte bij de gemeente De Wolden terecht gekomen.
Bij brief van 5 oktober 2012 heeft de gemeente De Wolden aan eiseres onder meer het volgende geschreven:
“Op 23 september 2012 hebben wij uw aanvraag voor een omgevingsvergunning (bouw) ontvangen voor het uitbreiden van een recreatiewoning op het perceel [straat #] te [plaats] .
Op basis van de ingediende gegevens blijkt dat ons college niet het bevoegde gezag is te beslissen op deze aanvraag. Uw aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft namelijk betrekking op een adres in een andere gemeente, namelijk Westerveld. Wij hebben uw aanvraag op 28-09-2012 dan ook doorgezonden naar gemeente Westerveld, met het verzoek de behandeling van uw aanvraag over te nemen.
De datum waarop wij uw aanvraag hebben ontvangen blijft gelden als startdatum voor de procedure.”
Bij brief aan eiseres van 15 november 2012 heeft verweerder de ontvangst van de aanvraag omgevingsvergunning bevestigd. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:
“Op 15 november 2012 hebben wij uw aanvraag omgevingsvergunning ontvangen voor uitbreiding recreatiewoning aan [straat #] [plaats] . Wij hebben uw aanvraag geregistreerd onder zaaknummer [####] . Wilt u bij vragen of overleg dit nummer bij de hand houden, zodat wij u vlot van dienst kunnen zijn?”
In de brief van verweerder aan eiseres met dagtekening 4 december 2012, verzonden op 11 december 2012, is onder meer het volgende vermeld:
“Op 15 november 2012 hebben wij een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen voor het verbouwen van een recreatiewoning aan [straat #] in [plaats] met de volgende activiteit: bouwen. In deze brief willen wij u informeren over de ontvankelijkheid, bestemmingsplantoets en de procedure.”
In de brief van verweerder aan eiseres van 8 januari 2013 is onder meer het volgende vermeld:
“U heeft op 23 september 2012 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het oprichten van een recreatiewoning aan [plaats] [straat #] . Wij hebben de aanvraag geregistreerd onder zaaknummer [####] .
(…)
Van rechtswege verleende vergunning
Op grond van artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht moesten wij uiterlijk op 18 november 2012 een beslissing op de aanvraag nemen. De aanvraag is eerst bij gemeente De Wolden terecht gekomen en pas op 15 november 2012 bij ons. Deze uiterlijke beslisdatum is inmiddels verstreken. Dit betekent dat de vergunning van rechtswege is verleend.”
In de uitspraak op bezwaar van 25 september 2013 is onder meer het volgende vermeld:
“Volgens onze legesverordening 2012 heffen wij leges voor het in behandeling nemen van een omgevingsvergunning bouwen. De legesverordening kent geen verschil tussen een door ons verleende omgevingsvergunning bouwen of een van rechtswege verleende omgevingsvergunning bouwen. De reden dat uw omgevingsvergunning bouwen van rechtswege is verleend is gelegen in het feit dat de aanvraag eerst naar de gemeente De Wolden is gestuurd en pas op 15 november 2012 bij ons is binnengekomen. De wettelijk termijn voor de behandeling van uw aanvraag liep af op 18 november 2012. Derhalve was deze termijn te kort voor ons om zelf de omgevingsvergunning bouwen te verstrekken. Dat neemt echter niet weg dat wij uw aanvraag wel in behandeling hebben genomen en verder dezelfde procedure hebben gevolgd als bij een niet van rechtswege verleende vergunning. Het verschil is dat wij de vergunning niet meer kunnen weigeren.”
Volgens de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2012 met de daarbij behorende tarieventabel van de gemeente Westerveld, wordt leges geheven ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag leges omgevingsvergunning terecht en zo ja, tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of verweerder de aanvraag voor de omgevingsvergunning in behandeling heeft genomen. Indien de aanvraag in behandeling is genomen, is vervolgens in geschil het antwoord op de vraag of verweerder de opbrengstnorm als bedoeld in artikel 229b Gemeentewet heeft overschreden.
3. Eiseres is van mening dat verweerder de vergunning niet in behandeling heeft genomen voordat deze van rechtswege is verleend. Volgens eiseres houdt het in behandeling nemen van de vergunning onder meer in dat de aanvraag en de bijbehorende documenten worden beoordeeld, hetgeen volgens haar niet is gebeurd vόόr het van rechtswege verlenen van de vergunning. Daarnaast vindt eiseres dat verweerder de aanslag tot een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Ten slotte heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat verweerder de opbrengstnorm als bedoeld in artikel 229b Gemeentewet heeft overschreden.
4. Verweerder heeft gesteld dat hij de aanvraag wel degelijk in behandeling heeft genomen en heeft daarbij verwezen naar onder meer zijn brief van 11 december 2012 (zie 1.5). Bovendien wordt volgens verweerder in de legesverordening 2012 geen onderscheid gemaakt tussen een door verweerder verleende omgevingsvergunning en een van rechtswege verleende omgevingsvergunning, zodat de aanslag terecht zou zijn opgelegd. Voor wat betreft de hoogte van de aanslag geldt dat verweerder de aanslag reeds verminderd heeft tot € 3.978. Van overschrijding van de opbrengstnorm is volgens verweerder geen sprake.
5. De rechtbank zal eerst oordelen over de vraag of de aanvraag voor de omgevingsvergunning in behandeling is genomen. De rechtbank acht daarbij van belang dat de dienstverlening, het belastbare feit, door verweerder bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning niet uit de beoordeling van de aanvraag of het al dan niet verlenen van de vergunning bestaat, maar uit het in behandeling nemen van de aanvraag.
6. De rechtbank overweegt dat vast staat dat de omgevingsvergunning op grond van artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van rechtswege is verleend op 18 november 2012 (zie 1.6 en 1.7). In de periode vόόr 18 november 2012 heeft verweerder enkel de brief van 15 november 2012 (zie 1.4) verzonden aan eiseres. In deze brief bevestigt verweerder de ontvangst van de aanvraag en deelt hij eiseres het nummer waaronder de aanvraag is geregistreerd mee. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de werkzaamheden die verweerder volgens zijn brief van 15 november 2012 (zie 1.4) heeft verricht, onvoldoende om te kunnen spreken van het “in behandeling nemen” van de aanvraag. Verweerder heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hij vόόr 18 november 2012, behoudens de in de brief van 15 november 2012 genoemde werkzaamheden, nog andere werkzaamheden heeft verricht. Uit de brief van verweerder van 4 december 2012 (zie 1.5) blijkt weliswaar van een inhoudelijke beoordeling door verweerder van de aanvraag van de omgevingsvergunning, maar deze brief is verzonden nadat de vergunning reeds van rechtswege was verleend. Uit het voorgaande volgt dat het belastbare feit zich naar het oordeel van de rechtbank niet heeft voorgedaan en dat de aanslag ten onrechte is opgelegd.
7. Daarmee behoeven de overige door eiseres aangevoerde beroepsgronden geen behandeling meer.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en de aanslag leges omgevingsvergunning.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 906,88, bestaande uit reis- en verletkosten van eiseres. Reis – en verletkosten van eiseres’ broer komen niet voor vergoeding in aanmerking. De reiskosten bedragen € 96,88. Hiervoor geldt dat verweerder ter zitting heeft ingestemd met vergoeding van de kosten van vervoer per auto naar één van de beide zittingen, door hem berekend op € 96,88. Dit bedrag is hoger dan de reiskosten met openbaar vervoer (tweede klasse) voor twee zittingen
(totaal € 91,20), waar eiseres op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht recht op zou hebben, zodat de rechtbank het hogere bedrag van € 96,88 aan eiseres toekent.
De verletkosten bedragen € 810 (5 uur maal het maximaal te vergoeden bedrag van € 81 per uur per zitting, dus in totaal 10 uur). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de aanslag leges omgevingsvergunning;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 906,88.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2015.
w.g. griffier
w.g. rechter