Home

Rechtbank Noord-Nederland, 16-07-2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:3910, AWB - 15 _ 2315 en verder

Rechtbank Noord-Nederland, 16-07-2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:3910, AWB - 15 _ 2315 en verder

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
16 juli 2015
Datum publicatie
12 januari 2016
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2015:3910
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2315 en verder

Inhoudsindicatie

BZM. Tijdsverloop tussen overtredingen en opleggen van de naheffingsaanslagen en verzuimboeten geen reden tot vernietiging of vermindering boete. De naheffingsaanslagen en verzuimboeten zijn niet bedoeld als signaleringssysteem. Rechtbank vermindert verzuimboeten wegens financiële omstandigheden.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 15/2315 tot en met 15/2320 en 15/2322 tot en met 15/2328

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Aanslagnummer

Kenteken

Controledatum

Dagtekening

nah.aanslag

Zaaknummer

[nummer] .Z.30003.8

[XX-##-ZZ]

27-08-2013

31-10-2013

15/2315

[nummer] .Z.30004.8

[XX-##-ZZ]

30-08-2013

31-10-2013

15/2316

[nummer] .Z.30005.8

[XX-##-ZZ]

20-09-2013

28-11-2013

15/2317

[nummer] .Z.30006.8

[XX-##-ZZ]

21-09-2013

28-11-2013

15/2318

[nummer] .Z.30007.8

[XX-##-ZZ]

23-09-2013

28-11-2013

15/2319

[nummer] .Z.30008.8

[XX-##-ZZ]

24-09-2013

28-11-2013

15/2320

[nummer] .Z.30009.8

[XX-##-ZZ]

25-09-2013

28-11-2013

15/2322

[nummer] .Z.30010.8

[XX-##-ZZ]

26-09-2013

28-11-2013

15/2323

[nummer] .Z.30011.8

[XX-##-ZZ]

27-09-2013

28-11-2013

15/2324

[nummer] .Z.30012.8

[XX-##-ZZ]

30-09-2013

28-11-2013

15/2325

[nummer] .Z.30013.8

[XX-##-ZZ]

26-10-2013

27-12-2013

15/2326

[nummer] .Z.30014.8

[XX-##-ZZ]

28-10-2013

27-12-2013

15/2327

[nummer] .Z.30015.8

[XX-##-ZZ]

30-10-2013

27-12-2013

15/2328

Bij uitspraak op bezwaar van 19 februari 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vόόr de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2015. Daarbij zijn de onderhavige beroepen gelijktijdig behandeld met de beroepen met zaaknummers LEE 15/2333 tot en met 15/2335, 15/2337 tot en met 15/2346, 15/2348 tot en met 15/2355, 15/2357 tot en met 15/2363, 15/2365 tot en met 15/2378, 15/2387 tot en met 15/2390, 15/2392 tot en met 15/2399, 15/2401 tot en met 15/2403, 15/2405 tot en met 15/2408 en 15/2411 tot en met 15/2500.

Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door haar bestuurder [naam] .

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres dertien hierna gespecificeerde naheffingsaanslagen Belasting zware motorrijtuigen (hierna: BZM) met verzuimboeten opgelegd, elk ten bedrage van € 8 aan naheffing en elk met een verzuimboete van € 246.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1

Op diverse data in de periode van 27 augustus 2013 tot en met 30 oktober 2013 is geconstateerd dat gebruik is gemaakt van de autosnelweg met een vrachtwagen met het kenteken [XX-##-ZZ] . Dit kenteken stond op naam van eiseres.

1.2

Vόόr dit weggebruik is de verschuldigde BZM niet op aangifte voldaan.

1.3

In verband met het onder 1.1 vermelde weggebruik zijn dertien naheffingsaanslagen BZM met verzuimboeten opgelegd. Daarnaast zijn aan Vof [B] (hierna: de Vof), waarin eiseres voor 50% deelneemt, ter zake van het weggebruik met vierentwintig vrachtwagens, in totaal 151 naheffingsaanslagen BZM met verzuimboeten opgelegd. De beroepen inzake deze 151 naheffingsaanslagen zijn door de rechtbank geregistreerd onder de zaaknummers LEE 15/2333 tot en met 15/2335, 15/2337 tot en met 15/2346, 15/2348 tot en met 15/2355, 15/2357 tot en met 15/2363, 15/2365 tot en met 15/2378, 15/2387 tot en met 15/2390, 15/2392 tot en met 15/2399, 15/2401 tot en met 15/2403, 15/2405 tot en met 15/2408 en 15/2411 tot en met 15/2500.

1.4

De bij eiseres nageheven belasting bedraagt per aanslag € 8 ofwel € 104 in totaal en de verzuimboete per aanslag € 246 ofwel € 3.198 in totaal. De bij de Vof nageheven belasting bedraagt per aanslag eveneens € 8 ofwel in totaal € 1.208 en de verzuimboete per aanslag eveneens € 246 ofwel € 37.146 in totaal.

1.5

Aan eiseres zijn niet eerder naheffingsaanslagen BZM met verzuimboeten opgelegd. Aan de Vof is over de nagenoemde voorgaande jaren het volgende aantal naheffingsaanslagen BZM met verzuimboeten opgelegd:

2010: 39

2011: 17

2012: 19.

1.6

Bij een tweetal brieven, afkomstig van de gemachtigde van eiseres, door de rechtbank per fax ontvangen op 30 juni 2015, heeft eiseres verklaringen afgelegd over de financiële omstandigheden van zowel eiseres als van de Vof.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslagen BZM en de verzuimboeten terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

Vooraf

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de bezwaren inzake de naheffingsaanslagen 13.8 tot en met 15.8

3. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of verweerder de bezwaren inzake de naheffingsaanslagen met de nummers eindigende op 13.8, 14.8 en 15.8, terecht ontvankelijk heeft geacht. Zij overweegt daartoe het volgende. Met

inachtneming van de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) eindigde de termijn voor het indienen van het bezwaar tegen de hiervoor genoemde naheffingsaanslagen, die gedagtekend zijn op 27 december 2013, op 7 februari 2014. Het bezwaarschrift inzake deze aanslagen is door verweerder ontvangen op 4 december 2013. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het bezwaar inzake de hiervoor genoemde naheffingsaanslagen prematuur is ingediend.

3.1

Gelet op het bepaalde in artikel 6:10, eerste lid, Awb blijft niet-ontvankelijk-verklaring achterwege ten aanzien van een prematuur ingediend bezwaarschrift indien het besluit waartegen dit was gericht reeds tot stand was gekomen dan wel de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit het geval was. Eiseres heeft ter zitting onweersproken gesteld dat zij bij haar bezwaarschrift kopieën van de door haar beoogde te bestrijden naheffingsaanslagen heeft gevoegd, waaronder de hiervoor genoemde, en dat het haar bedoeling was ook bezwaar te maken tegen de naheffingsaanslagen eindigende op de nummers 13.8 tot en met 15.8. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de dagtekening van de naheffingsaanslagen later ligt dan het moment van verzending daarvan aan eiseres en heeft geconcludeerd dat eiseres rechtsgeldig bezwaar heeft gemaakt tegen de naheffingsaanslagen met nummers 13.8 tot en met 15.8. Omdat dit niet in het nadeel van eiseres is en er geen aanwijzingen voor het tegendeel zijn, gaat de rechtbank er vanuit dat deze naheffingsaanslagen reeds tot stand waren gekomen op het moment van het indienen van het bezwaarschrift. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres terecht ontvankelijk is verklaard in het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen met de nummers eindigende op 13.8 tot en met 15.8.

Ten aanzien van het inhoudelijke geschil

4. Eiseres heeft zich aanvankelijk beroepen op de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel d, Wet belasting zware motorrijtuigen (Wet BZM). Ter zitting is echter vast komen te staan dat de vrachtauto niet is ingericht en uitsluitend wordt gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van wegen, waarna eiseres dit standpunt heeft laten varen. Vervolgens heeft eiseres gesteld dat zij er, vanwege het feit dat de aan de Vof in 2012 opgelegde naheffingsaanslagen BZM, na daartegen door de Vof gemaakt bezwaar, zijn vernietigd, op mocht vertrouwen dat de vrijstelling van toepassing zou zijn, aangezien zij meende dat de reden voor de vernietiging van deze aanslagen was dat ook verweerder vond dat zij recht had op toepassing van de vrijstelling. Verder staat volgens eiseres het totaalbedrag van de opgelegde verzuimboeten niet in verhouding tot de ernst van de gepleegde overtredingen. Volgens eiseres is haar ook de mogelijkheid ontnomen om haar gedrag te verbeteren, vanwege het tijdsverloop tussen de overtredingen en de ontvangst van de naheffingsaanslagen. Tot slot beroept zij zich op de slechte financiële omstandigheden waarin de Vof verkeert.

5. Volgens verweerder is eiseres zelf verantwoordelijk voor de tijdige aangifte of verlenging van de vignetten en betaling hiervan en is geen sprake van een wanverhouding tussen de ernst van de overtreding en de opgelegde boete. Het niet betalen van BZM zou ongeoorloofde concurrentie ten opzichte van ondernemers die wel tijdig betalen opleveren, zodat de relatief hoge boeten passend en geboden zijn. Van opgewekt vertrouwen ten aanzien van de toepasselijkheid van de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel d, Wet BZM, is volgens verweerder geen sprake omdat in de brief waarnaar eiseres verwijst en waarbij de eerder aan de Vof opgelegde naheffingsaanslagen zijn vernietigd, is aangegeven dat de reden voor de vernietiging van geheel andere aard was. De bedoelde naheffingsaanslagen zouden namelijk buiten de door verweerder met de brancheorganisatie van eiseres afgesproken streeftermijn zijn opgelegd en om die reden zijn vernietigd. Ter zitting heeft verweerder op grond van zijn matigingsbeleid eiseres voorgesteld om de onderhavige dertien verzuimboeten te matigen tot € 160 per boete. Hiermee is eiseres niet akkoord gegaan.

6. Naar de rechtbank begrijpt heeft eiseres een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel door te stellen dat zij er vanuit mocht gaan dat de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel d, Wet BZM ter zake van het onder 1.1 bedoelde weggebruik van toepassing was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres – tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder – niet aannemelijk gemaakt dat zij uit de vernietiging van de in 2012 aan de Vof opgelegde naheffingsaanslagen kon afleiden dat de vrijstelling van toepassing was. De brief die zag op deze vernietiging heeft eiseres niet kunnen overleggen, terwijl verweerder ter onderbouwing van zijn standpunt een voorbeeldbrief heeft overgelegd die volgens hem dienaangaande aan de Vof is gestuurd. Nu overigens niet is gesteld, noch gebleken, dat de naheffingsaanslagen BZM ten onrechte zijn opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat deze op grond van de artikelen 2 en 11 Wet BZM en 20 AWR terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

7. De rechtbank overweegt voorts dat voor het opleggen van de onderhavige verzuimboeten niet is vereist dat sprake is van schuld of opzet aan de zijde van eiseres. De enkele constatering van het verzuim van het niet betalen van de verschuldigde BZM is voldoende. Dat is slechts anders als sprake is van afwezigheid van alle schuld. Gesteld noch gebleken is dat hiervan sprake is. Eiseres mag als transportondernemer bekend worden verondersteld met het systeem van de heffing van de BZM. Desondanks heeft eiseres verzuimd de verschuldigde belasting op aangifte te voldoen. Dat eiseres ten onrechte meende gebruik te kunnen maken van de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel d Wet BZM, is een omstandigheid die naar het oordeel van de rechtbank voor haar rekening en risico komt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verzuimboeten daarmee terecht aan eiseres opgelegd.

8. Te gelden heeft dat de opgelegde verzuimboeten in verhouding moeten staan tot de ernst van de gepleegde overtredingen. Gelet op de expliciete keuze van de wetgever voor een gering tarief per dag en de mogelijkheid om per dag te betalen, is een relatief hoge boete gerechtvaardigd om de nakoming van die fiscale verplichtingen af te dwingen. In verband hiermee is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een boete van € 246 per verzuim niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

9. Aan het voorgaande doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat er enig tijdsverloop zit tussen de overtredingen en het opleggen van de naheffingsaanslagen en verzuimboeten. De BZM is een belasting die eiseres op eigen initiatief dient aan te geven en te betalen. De naheffingsaanslagen en verzuimboeten zijn niet bedoeld als signaleringssysteem. Hierbij merkt de rechtbank op dat de onderhavige naheffingsaanslagen en verzuimboeten bovendien binnen de door de brancheorganisatie van eiseres en de Belastingdienst overeengekomen streeftermijn van drie maanden zijn opgelegd.

10. De rechtbank zal vervolgens moeten beoordelen of de opgelegde verzuimboeten passend en geboden zijn en of sprake is van omstandigheden die dienen te leiden tot matiging van de boeten.

11. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de verzuimboeten die zijn opgelegd naar aanleiding van een reeks van verzuimen worden gematigd indien in totaal meer dan zeventig naheffingsaanslagen met verzuimboeten zijn opgelegd of gemiddeld zes naheffingsaanslagen met verzuimboeten per kenteken en het betalingsgedrag inmiddels is verbeterd. Daarnaast wordt als voorwaarde voor het in aanmerking komen voor het matigingsbeleid gesteld, dat aan eiseres niet eerder naheffingsaanslagen met boeten zijn opgelegd.

12. Ter zitting is vast komen te staan dat het betalingsgedrag van eiseres inmiddels is verbeterd en dat aan haar niet eerder naheffingsaanslagen BZM met verzuimboeten zijn opgelegd.

13. De rechtbank is niet gebonden aan het hiervoor genoemde beleid van verweerder en zal los van dat beleid beoordelen of de boeten voor matiging in aanmerking komen.

In verband hiermee geldt dat uit de brieven van eiseres aan de rechtbank van 30 juni 2015 (zie 1.6) en hetgeen ter zitting door eiseres naar voren is gebracht, naar het oordeel van de rechtbank volgt dat in dit geval sprake is van zodanig slechte financiële omstandigheden aan de zijde van eiseres, dat zij om deze reden in aanmerking komt voor matiging van de boeten. Bij dit oordeel gaat de rechtbank uit van de omstandigheid dat de onderhavige vrachtauto volgens verklaring van eiseres, welke verklaring niet is tegengesproken, door een administratieve fout ten onrechte ten name van eiseres is gesteld, terwijl deze feitelijk wordt gebruikt ten behoeve van de Vof. In verband met het voorgaande zal de rechtbank de boeten daarom matigen tot € 100 per naheffingsaanslag, ofwel tot € 1.300 in totaal, welke boeten zij, alles in aanmerking nemend, passend en geboden acht.

14. Het beroep is in verband met het hiervoor bepaalde gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar. De rechtbank vermindert de verzuimboeten tot een bedrag van € 100 per naheffingsaanslag.

15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1. Hierbij geldt dat de onderhavige zaken naar het oordeel van de rechtbank samenhangende zaken zijn. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de

boetebeschikkingen;

- vermindert de verzuimboeten tot een bedrag van € 100 per naheffingsaanslag,

ofwel in totaal tot een bedrag van € 1.300;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op

bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikkingen;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328 aan eiseres te vergoeden;

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2015.

w.g.griffier

w.g. rechter

Rechtsmiddel