Rechtbank Noord-Nederland, 22-12-2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:6183, 13/10
Rechtbank Noord-Nederland, 22-12-2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:6183, 13/10
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 22 december 2015
- Datum publicatie
- 4 augustus 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2015:6183
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2017:8364, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 13/10
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Inkomen buitenlandse bankrekening. Voortvarend gehandeld.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 13/10
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden, verweerder,
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Ontstaan en loop van het geding
Aan eiseres is voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.037. Gelijktijdig met het vaststellen van deze aanslag is bij beschikking € 401 aan heffingsrente in rekening gebracht en heeft verweerder op de voet van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) een vergrijpboete van 100 percent van de boetegrondslag opgelegd.
Eiseres heeft tegen voormelde navorderingsaanslag en beschikkingen een bezwaarschrift ingediend.
Bij in een geschrift vervatte uitspraak op bezwaar heeft verweerder de navorderingsaanslag en de daarbij gegeven heffingsrentebeschikking en boetebeschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 42.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarbij de zijns inziens op de zaak betrekking hebbende stukken – deels in geanonimiseerde vorm – overgelegd. Daarbij heeft verweerder ten aanzien van een aantal stukken onder verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) meegedeeld dat uitsluitend de rechtbank kennis mag nemen van de integrale en ongeanonimiseerde versies van die stukken. Bij brief van 1 juli 2013 heeft verweerder deze integrale en ongeanonimiseerde stukken overgelegd aan de rechtbank en heeft hij zijn mededeling dat uitsluitend de rechtbank kennis mag nemen van deze versie nader gemotiveerd. Ook heeft verweerder een aantal nieuwe stukken in geanonimiseerde en ongeanonimiseerde vorm overgelegd.
Bij een op 1 april 2014 gegeven tussenbeslissing als bedoeld in artikel 8:29, derde lid Awb, heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank bepaald dat de door verweerder meegedeelde beperking van de kennisneming van de integrale en ongeanonimiseerde versies van de bij het verweerschrift ingediende stukken gerechtvaardigd is en de zaken verwezen naar een andere kamer van de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2015 te Groningen. Aldaar zijn partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Na de mondelinge behandeling heeft tussen partijen en tussen de rechtbank en partijen een briefwisseling plaatsgevonden. Vervolgens heeft een tweede mondelinge behandeling van de zaak plaatsgehad ter zitting van 24 november 2015, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Na de tweede mondelinge behandeling is van de zijde van verweerder een nader stuk ingekomen. De rechtbank ziet in de inhoud van dat stuk geen aanleiding het onderzoek te heropenen.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, komen vast te staan:
Eiseres is geboren op [dag/maand] 1946 en is gehuwd met de heer [echtgenoot] .
Op 18 februari 2005 hebben de Belgische autoriteiten op basis van de Europese Richtlijn 77/799/EEG (de Richtlijn) in het kader van een zogenoemde spontane uitwisseling van inlichtingen gegevens (renseignementen) verstrekt aan de FIOD-ECD Team Internationaal. De gegevens bestaan uit een Nota met twaalf bijlagen en zijn op 1 maart 2005 door de FIOD-ECD ontvangen.
In de Nota staat vermeld dat het gegevens betreft van de bank Van Lanschot Bankiers Luxembourg SA (hierna: VLB). De bij de Nota behorende bijlagen bevatten onder meer gegevens over bank- en beleggingsrekeningen van ingezetenen van Nederland, standen van die rekeningen per 21 december 1994, 5 september 1996 en 28 november 1996, en namen van rekeninghouders.
Naar aanleiding van de door de Belgische autoriteiten verstrekte gegevens heeft de FIOD-ECD een onderzoek ingesteld, welk onderzoek erop gericht was met voldoende mate van zekerheid vaststellen op welke individuele belastingplichtigen de gegevens betrekking hebben. Daartoe zijn de ontvangen gegevens op geautomatiseerde wijze verwerkt.
De aldus bewerkte gegevens zijn door de FIOD-ECD op 1 maart 2006 overgedragen aan een landelijke toezichtorganisatie van de Belastingdienst, waarna door de Belastingdienst – vanwege de grote hoeveelheid gegevens en de in acht te nemen zorgvuldigheid – voor een projectmatige aanpak is gekozen en het project Bank Zonder Naam (hierna: het project) van start is gegaan.
In maart 2007 zijn de gegevens van de eerste tranche geïdentificeerde rekeninghouders vrijgegeven voor behandeling op verschillende kantoren van de Belastingdienst, teneinde de niet aangegeven inkomens- en vermogensbestanddelen alsnog in de belastingheffing te betrekken. Eiseres behoort tot deze eerste groep geïdentificeerde rekeninghouders.
Uit de renseignementen volgt dat bij VLB een rekening werd aangehouden op naam van [X-Y] , met rekeningnummer [####] . Tijdens het proces van identificatie bleek dat de combinatie van de achternaam van eiseres [Y] en haar echtgenoot [X] slechts eenmaal in het geautomatiseerde systeem Beheer van Relaties (BVR) voorkomt. Verweerder heeft eiseres op grond daarvan als (mede)rekeninghouder geïdentificeerd. In haar aangifte IB/PVV voor het onderhavige jaar heeft eiseres geen inkomens- of vermogensbestanddelen vermeld die betrekking hebben op een rekening bij VLB.
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 7 maart 2007 een vragenbrief gestuurd. Bij de vragenbrief is een formulier "Verklaring in het buitenland aangehouden bankrekening(en)" (hierna: de verklaring) en een formulier "Opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekening(en)" (hierna: de opgaaf) gevoegd.
Eiseres heeft de verklaring en de opgaaf ingevuld, ondertekend en aan verweerder geretourneerd, die deze op 19 maart 2007 heeft ontvangen.
Vervolgens heeft verweerder bij brief van 8 december 2011 aangekondigd voornemens te zijn een navorderingsaanslag met vergrijpboete op te leggen. Op 20 december 2011 is de mededeling van de boete verzonden, waarna met dagtekening 28 december 2011 de onderhavige navorderingsaanslag is opgelegd.
De gemachtigde van eiseres heeft met dagtekening 19 januari 2012 een pro forma bezwaarschrift ingediend en daarin verzocht om uitstel voor indiening van de gronden van het bezwaar, totdat in het hoogste ressort onherroepelijk uitspraak is gedaan in zaken van het project.
Verweerder heeft met dagtekening 26 november 2012 de onderhavige uitspraak op bezwaar gedaan.
Bij brief van 21 december 2012, ingekomen bij de rechtbank op 27 december 2012, heeft eiseres tegen de uitspraak op bezwaar (pro forma) beroep ingesteld bij de rechtbank.
Met dagtekening 25 maart 2013 is aan eiseres een tweede navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.243 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.518. Tegen deze navorderingsaanslag heeft eiseres geen bezwaarschrift ingediend, zodat deze aanslag onherroepelijk vaststaat.
Aanvankelijk heeft eiseres steeds ontkend een rekening bij VLB te hebben aangehouden. Bij brief van 11 augustus 2015 heeft de gemachtigde van eiseres de rechtbank bericht dat eiseres openheid van zaken wil geven en dat de daarvoor benodigde bankbescheiden aan verweerder zijn gezonden.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
Tussen partijen is thans uitsluitend in geschil het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft verweerder voldoende voortvarend gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslag?
II. Is de boete tot het juiste bedrag opgelegd?
III. Heeft eiseres recht op vergoeding van de door haar geleden immateriële schade?
Met betrekking tot de eerste in geschil zijnde vraag heeft eiseres het standpunt ingenomen dat de (eerste) navorderingsaanslag vernietigd dient te worden omdat verweerder niet voortvarend heeft gehandeld bij het opleggen daarvan.
Eiseres heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de tweede in geschil zijnde vraag ontkennend beantwoord moet worden. Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom en op welke gronden de onderhavige boeten op 100 percent zijn vastgesteld. Het louter aanhouden van een buitenlandse bankrekening en het niet vermelden van die rekening in de aangifte, kan – aldus nog steeds eiseres – niet gezien worden als een strafverzwarende omstandigheid. Bovendien dienen de boeten volgens eiseres gematigd te worden omdat eiseres openheid van zaken heeft gegeven en de redelijke termijn is overschreden.
Eiseres verzoekt tot slot tot toekenning van een immateriële schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn en vergoeding van de in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten. Eiseres heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat indien de Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van de geleden immateriële schade, deze vergoeding gemaximeerd kan worden tot € 5.000.
Verweerder heeft de standpunten van eiseres gemotiveerd weersproken.
Voor een nadere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.