Rechtbank Noord-Nederland, 22-03-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:1237, AWB - 15 _ 943
Rechtbank Noord-Nederland, 22-03-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:1237, AWB - 15 _ 943
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 22 maart 2016
- Datum publicatie
- 11 april 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2016:1237
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 943
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijkheid wegens niet-betalen griffierecht.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 15/943
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 22 maart 2016 in de zaak tussen
en
(gemachtigde: J.W. Reijers).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het jaar 2011 met dagtekening 24 oktober 2014 aan eiser een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.763 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 377. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 553 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 17 februari 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.363 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 377. De heffingsrente heeft verweerder verminderd tot € 299.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak buiten zitting van 28 juli 2015 heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft verzet ingesteld.
Bij uitspraak op het verzet van 3 november 2015 is het verzet van eiser gegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 8 februari 2016. Eiser is verschenen. Verweerder is zonder bericht van verhindering niet verschenen.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser is in het belastingjaar 2011 gehuwd met [naam] . Zijn echtgenote heeft een dwarslaesie. Voor de zorg voor de echtgenote wordt een Persoonsgebonden Budget (PGB) ontvangen voor zorginkoop (totaal € 38.709). Uit dit PGB zijn betalingen gedaan aan zorgverleners.
In zijn aangifte IB/PVV 2011 heeft eiser aan resultaat uit overige werkzaamheden een bedrag van € 18.969 vermeld betreffende de PGB inkomsten. Hij heeft daarop een bedrag van € 23.578 aan kosten in mindering gebracht.
Na diverse correspondentie over en weer met verweerder betreffende de door eiser opgevoerde kosten, heeft verweerder bij brief van 20 augustus 2014 aan eiser medegedeeld af te wijken van de aangifte van eiser. Verweerder heeft het resultaat uit overige werkzaamheden op € 18.969 bepaald. Van de bij 1.2 vermelde kosten heeft verweerder een gedeelte aangemerkt als specifieke zorgkosten.
Met dagtekening 24 oktober 2014 heeft verweerder aan eiser een aanslag IB/PVV 2011 opgelegd.
Eiser is in bezwaar gekomen tegen de onder 1.4 genoemde aanslag.
Verweerder is bij uitspraak op bezwaar (gedeeltelijk) aan het bezwaar van eiser tegemoet gekomen.
Eiser is in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar.
Het Landelijk Dienstencentrum van de Rechtspraak heeft aan eiser in verband met het instellen van het beroep, bij brief van 18 maart 2015 een nota griffierecht van € 45 gestuurd.
Bij aangetekende brief van 16 april 2015 heeft het Landelijk Dienstencentrum van de Rechtspraak aan eiser een herinnering voor het betalen van griffierecht gestuurd.
Eiser heeft het griffierecht niet voldaan. De rechtbank heeft vervolgens bij uitspraak buiten zitting van 28 juli 2015 het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard vanwege het niet op tijd betalen van het verschuldigde griffierecht.
Eiser heeft verzet ingesteld tegen de onder 1.10 bedoelde uitspraak van de rechtbank.
Bij uitspraak van 3 november 2015 heeft de rechtbank geconcludeerd dat nader onderzoek nodig is naar de gang van zaken rondom de aangetekende verzending van de brief van 16 april 2015 (zie 1.9). De rechtbank heeft het verzet daarom gegrond verklaard. De buiten-zittinguitspraak is daarmee komen te vervallen. De rechtbank hervat het onderzoek in de stand waarin het zich bevond voordat de buiten-zittinguitspraak werd gedaan.
Navraag door de rechtbank bij PostNL omtrent de verzending van de onder 1.9 bedoelde herinnering heeft geresulteerd in het volgende antwoord per emailbericht:” (…) Naar aanleiding van ons zojuist gevoerde telefoongesprek bevestig ik de besproken informatie over de door u verzonden aantekenende brief [nummer] . Uw zending was geadresseerd aan [eiser] in [woonplaats] .
De zending is volgens onze gegevens op 18 april 2015 aan de geadresseerde uitgereikt en getekend. De afleverdatum is echter te lang geleden om navraag te doen bij de betrokken bezorger. Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en sluit hierbij het onderzoek.(…)”.
Het Track & Trace systeem van PostNL geeft weer dat de onder 1.8 bedoelde herinnering verzonden met nummer [nummer] is bezorgd op zaterdag 18 april 2015. In het systeem is een handtekening (voor ontvangst) weergegeven.
Geschil en beoordeling
2. Alvorens de rechtbank toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van eisers beroep is in geschil het antwoord op de vraag of eiser ontvankelijk is in zijn beroep.
3. Ingevolge artikel 8:41, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wordt van de indiener van het beroepschrift een griffierecht geheven. Artikel 8:41, tweede lid, tweede volzin, van de Awb, bepaalt dat indien het griffierecht niet binnen de door de griffier gestelde termijn is bijgeschreven of gestort, het beroep niet ontvankelijk wordt verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. Eiser stelt bereid te zijn het griffierecht te betalen maar hij stelt geen post te hebben ontvangen betreffende een betaling die hij moest doen. Het is eiser niet bekend welke persoon voor het aangetekende stuk heeft getekend.
5. In het arrest van de Hoge Raad van 20 mei 2005, nr. 40 507 (ECLI:NL:HR:2005:AT5912) is geoordeeld dat de rechtbank navraag moet doen bij TNT Post (thans PostNL) of de aangetekende brief op regelmatige wijze aan het adres van de indiener van het beroepschrift is aangeboden.
6. De rechtbank stelt vast dat uit de bij 1.13 en 1.14 weergegeven feiten volgt dat de bij brief van 16 april 2015 verzonden herinneringsnota aangetekend is verzonden aan het door eiser opgegeven adres en op regelmatige wijze op zaterdag 18 april 2015 aan het adres van eiser is aangeboden en afgeleverd. De stelling van eiser dat de in Track & Trace weergegeven handtekening niet zijn handtekening is, doet niet af aan de juiste aanbieding op het juiste adres. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat uit de stukken van het geding volgt dat zich in verband met de verzorging van eisers echtgenote frequent andere personen in eisers woning bevonden en dat de handtekening van een van deze andere personen afkomstig kan zijn. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de aangetekende nota op de juiste wijze is verzonden en ontvangen.
7. De enkele stelling van eiser dat de aangetekende nota niet is ontvangen, treft daarom geen doel. Onder 6. is vastgesteld dat de aangetekende nota is afgeleverd aan het postadres van eiser. Dat die nota daarna niet onder de aandacht van eiser is gekomen is een omstandigheid die niet afdoet aan die verzending en ontvangst. Het niet tijdig betalen van het griffierecht dient dan ook voor rekening en risico van eiser te blijven.
8. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep van eiser niet-ontvankelijk te worden verklaard. De rechtbank komt niet toe aan de inhoudelijke behandeling van eisers beroep.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: