Rechtbank Noord-Nederland, 17-03-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:1570, 14-5451/5452/5453
Rechtbank Noord-Nederland, 17-03-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:1570, 14-5451/5452/5453
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 17 maart 2016
- Datum publicatie
- 6 april 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2016:1570
- Zaaknummer
- 14-5451/5452/5453
Inhoudsindicatie
Aangiften OB niet langs elektronische weg gedaan; doen van elektronische aangifte komt niet in strijd met vrijheid van godsdienst en het gelijkheidsbeginsel; beroep op vertrouwensbeginsel
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 14/5451, 14/5452 en 14/5453
[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres,
en
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het tijdvak mei 2014 aan eiseres met dagtekening 31 juli 2014 een naheffingsaanslag opgelegd in de omzetbelasting ten bedrage van € 6.500. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een verzuimboete wegens niet betalen (betaalverzuimboete) opgelegd van € 127 en een verzuimboete wegens niet doen van aangifte (aangifteverzuimboete) van € 61.
Bij uitspraak op bezwaar van 17 oktober 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 2.234. De betaalverzuimboete is bij uitspraak op bezwaar vernietigd. De aangifteverzuimboete is bij afzonderlijke uitspraak op bezwaar van 17 oktober 2014 gehandhaafd.
Verweerder heeft voor het tijdvak juni 2014 aan eiseres met dagtekening 30 augustus 2014 een naheffingsaanslag opgelegd in de omzetbelasting ten bedrage van € 7.000. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een betaalverzuimboete opgelegd van € 91 en een aangifteverzuimboete van € 61.
Bij uitspraak op bezwaar van 17 oktober 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 3.936. De betaalverzuimboete is bij uitspraak op bezwaar vernietigd. De aangifteverzuimboete is bij afzonderlijke uitspraak op bezwaar van 17 oktober 2014 gehandhaafd.
Verweerder heeft voor het tijdvak juli 2014 aan eiseres met dagtekening 30 september 2014 een naheffingsaanslag opgelegd in de omzetbelasting ten bedrage van € 7.000. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een betaalverzuimboete opgelegd van € 174 en een aangifteverzuimboete van € 61.
Bij uitspraak op bezwaar van 31 oktober 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.177. De betaalverzuimboete is bij uitspraak op bezwaar vernietigd. De aangifteverzuimboete is bij afzonderlijke uitspraak op bezwaar van 31 oktober 2014 gehandhaafd.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bovenvermelde uitspraken op bezwaar inzake de aangifteverzuimboeten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 30 april 2015. Namens eiseres zijn verschenen [X] en [Y] , bijgestaan door [gemachtigde] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] .
De rechter heeft tijdens de mondelinge behandeling besloten de zaak ter verdere behandeling te verwijzen naar de meervoudige kamer.
Met toestemming van partijen is een nadere mondelinge behandeling door de meervoudige kamer achterwege gebleven.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres, opgericht op [datum] , houdt zich bezig met reparatie en onderhoud van machines en schepen. De vennoten van eiseres zijn [X] en [Y] . Eiseres is belastingplichtig voor de omzetbelasting (OB).
De vennoten van eiseres maken wegens gemoedsbezwaren geen gebruik van computers en internet. Zij beschikken over mobiele telefoons zonder internetverbinding.
Eiseres dient haar aangiften OB op papier in. Zij vult vanaf 2012 de voor de aangifte van belang zijnde gegevens in op een kopie van een papieren aangifte OB die haar in het verleden is uitgereikt. De aldus ingevulde papieren aangifte zendt zij per aangetekende post naar de Belastingdienst Centrum voor Facilitaire Dienstverlening Afdeling Centrale Invoer te Heerlen (Belastingdienst/CI). De aangiften zijn tijdig bij de Belastingdienst binnengekomen en de verschuldigde bedragen aan OB zijn tijdig door eiseres betaald.
De bij 1.3 bedoelde aangiften zijn tot en met het jaar 2013 door de Belastingdienst gescand en in het omzetbelastingsysteem ingelezen. De gegevens van de aangiften zijn vervolgens geautomatiseerd verwerkt.
Papieren aangiften OB worden met ingang van 2014 in principe door de Belastingdienst/CI niet meer als aangifte in behandeling genomen. De papieren aangiften worden vanaf 1 januari 2014 doorgezonden naar het competente behandelkantoor. In het omzetbelastingsysteem worden van de papieren aangiften geen aangiftegegevens geregistreerd, waardoor automatisch een naheffingsaanslag naar een geschat bedrag wordt opgelegd (systeemaanslag). Tegelijkertijd met de systeemaanslagen worden boetebeschikkingen opgelegd wegens niet doen van aangifte en wegens niet betalen.
De papieren aangiften OB van eiseres over de tijdvakken mei, juni en juli 2014 zijn door de Belastingdienst/CI niet in behandeling genomen en doorgezonden naar verweerder. Over deze tijdvakken zijn systeemaanslagen opgelegd met als dagtekening respectievelijk 31 juli 2014, 30 augustus 2014 en 30 september 2014. Tegelijkertijd zijn bij beschikking aangifteverzuim- en betaalverzuimboeten opgelegd.
Eiseres heeft bij brieven van respectievelijk 13 augustus 2014, 3 september 2014 en 6 oktober 2014 bezwaar gemaakt tegen de bij 1.6 vermelde systeemaanslagen en boetebeschikkingen. De systeemaanslagen zijn vervolgens bij uitspraken op bezwaar van 17 oktober 2014 (inzake de aangiften over mei en juni) en 31 oktober 2014 (inzake de aangifte over juli) verminderd tot het bedrag van de ontvangen betalingen en de betaalverzuimboeten zijn vernietigd. De aangifteverzuimboeten zijn gehandhaafd.
Over de maanden februari en maart 2014 zijn de papieren aangiften van eiseres geaccepteerd en verwerkt. Er zijn geen betaal- en aangifteverzuimboeten opgelegd.
De aangifteverzuimboeten over de maanden januari, april en oktober 2014 zijn vernietigd nadat eiseres daartegen bezwaar had gemaakt.
Vanaf het tijdvak november 2014 worden de papieren aangiften, door verweerder aangemerkt als bezwaarschriften tegen de systeemaanslagen, aangehouden in verband met de onderhavige beroepen.
Verweerder heeft eiseres een brief met dagtekening 3 oktober 2014 gezonden. In deze brief staat – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“Op 14 augustus 2014 heb ik van u een papieren aangifte omzetbelasting, juli 2014, ontvangen.
Vanaf 1 januari 2012 bent u verplicht digitaal aangifte omzetbelasting te doen. Ik verwijs u naar de brief van augustus 2011.
Ik kan uw papieren aangifte niet in behandeling nemen.
Wanneer er een aanslag omzetbelasting is opgelegd naar aanleiding van het niet indienen van een digitale aangifte omzetbelasting, verzoek ik u bezwaar tegen deze aanslag omzetbelasting te maken.”.
Eiseres heeft een brief met dagtekening 16 december 2014 van de Staatsecretaris van Financiën, gericht aan de Vereniging zonder internet, overgelegd. In deze brief staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“De Belastingdienst streeft ernaar dienstverlening aan te bieden op de manier die belastingplichtigen past. Veel Nederlanders geven de voorkeur aan het digitaal afhandelen van zaken of het digitaal ontvangen van post van de Belastingdienst; 96% van alle aangiften inkomstenbelasting wordt al langs elektronische weg ingediend. (…) Tevens wordt gewerkt aan een vangnet voor burgers die om welke reden dan ook niet in staat zijn om zelf digitaal zaken af te handelen en te communiceren. Het zal ook mogelijk blijven om in individuele gevallen, waarin dat echt nodig is, een papieren kopie van een elektronisch bericht te verstrekken.”.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de aangifteverzuimboeten over de maanden mei, juni en juli 2014 terecht zijn opgelegd. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of eiseres kan worden verplicht tot het doen van elektronische aangifte.
Omtrent de gewetensbezwaren
3. Eiseres acht de verplichting tot het doen van elektronische aangifte in strijd met de vrijheid van godsdienst, gedachten en levensovertuiging van artikel 6 van de Grondwet. Naar de overtuiging van eiseres is het gebruik van internet in strijd met Gods geboden, omdat het internet een verzamelplaats is van immoraliteit, ongerechtigheid en blasfemie. Zij acht het bovendien ongewenst om derden in haar naam op te dragen dingen te doen die zijzelf onjuist acht. Eiseres wijst er daarnaast op dat de verplichting tot het doen van elektronische aangifte niet geldt voor particulieren en buitenlandse belastingplichtigen. Tevens biedt artikel 20, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) volgens eiseres de mogelijkheid een papieren aangifte uit te reiken indien de aangifte betrekking heeft op een gedeelte van een tijdvak. Eiseres leidt uit de formulering van deze bepaling af dat verweerder ook in andere gevallen de vrijheid heeft een papieren aangifte uit te reiken.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de verzuimboeten terecht zijn opgelegd, omdat de wetgever ervoor heeft gekozen om aan administratieplichtigen de verplichting op te leggen om elektronische aangiften in te dienen. De verplichting tot het doen van elektronische aangifte kent een wettelijke grondslag en vormt daardoor een ingevolge artikel 6 van de Grondwet toegestane beperking op de vrijheid van godsdienst.
5. Artikel 8, tweede lid, van de AWR (tekst 2014) luidt als volgt:
“Bij ministeriële regeling kan worden bepaald:
a. voor welke belastingen of groepen van belastingplichtigen of inhoudingsplichtigen het doen van aangifte uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden, en
b. onder welke voorwaarden hiervan door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking ontheffing kan worden verleend.
De in dit lid bedoelde belastingplichtigen kunnen uitsluitend betreffen administratieplichtigen in de zin van artikel 52, tweede lid.”
6. In artikel 20, tweede en derde lid, van de Uitvoeringsregeling AWR (tekst 2014) is het volgende opgenomen:
“2. Aangifte door een administratieplichtige als bedoeld in artikel 52, tweede lid, van de wet wordt langs elektronische weg gedaan indien het betreft:
(…)
c. de omzetbelasting;
(…).
3. De in het tweede lid bedoelde verplichting geldt niet indien de inspecteur een papieren aangiftebiljet uitreikt. De inspecteur kan een papieren aangiftebiljet uitreiken indien de aangifte betrekking heeft op een gedeelte van een tijdvak.”.
7. In de toelichting bij artikel XI, onderdeel B (artikel 20 van de Uitvoeringsregeling AWR 1994) van de Ministeriële regeling van 16 juni 2011, DV 2011/283M, Stcrt. 2011, 11029, staat onder meer:
“In de tot de onderhavige wijziging geldende tekst van artikel 20, derde lid, van de UR AWR 1994 was de bevoegdheid van de inspecteur opgenomen om al dan niet op verzoek ontheffing te verlenen van de verplichting langs elektronische weg aangifte te doen. Het doen van aangifte op papier is voor de Belastingdienst relatief kostbaar. Naast het logistieke proces om een papieren aangifte te kunnen verstrekken, gaat het dan om kosten voor het verwerken van deze aangiften. Deze aangiften moeten namelijk gescand en ingetoetst worden, zodat de Belastingdienst de aangifte digitaal kan afdoen. Naast de kosten kunnen fouten bij het vertoetsen helaas niet altijd voorkomen worden. De ondernemer kan deze fouten alleen weer herstellen door tegen de belastingaanslag bezwaar te maken (of als het om de voorlopige aanslag inkomstenbelasting gaat, een verzoek om herziening te doen), hetgeen tot extra administratieve lasten en onnodige kosten leidt. Inmiddels verzoekt nog maar een beperkte groep om ontheffing. De redenen om een ontheffing aan te vragen zijn overwegend het niet hebben van een internetaansluiting en het niet kunnen omgaan met een computer. Deze redenen kunnen eenvoudig ondervangen worden hetzij door deze groep zelf, hetzij door (tijdelijke) ondersteuning door de Belastingdienst bijvoorbeeld in de vorm van hulp bij de elektronische aangifte. Gelet op de voordelen van de elektronische aangifte, de kosten voor de Belastingdienst in verband met de papieren aangifte en de daaraan verbonden risico’s, vervalt daarom de ontheffingsmogelijkheid per 1 januari 2012. De verplichting elektronisch aangifte te doen geldt vanaf die datum alleen niet indien de aangifte betrekking heeft op een gedeelte van een tijdvak en de inspecteur daarom een papieren aangiftebiljet uitreikt. Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven, ziet dit bijvoorbeeld op aangiften inkomstenbelasting situaties van overlijden, immigratie of emigratie en op aangiften omzetbelasting bij ondernemers die in de loop van een tijdvak starten.”
8. Vaststaat dat eiseres de aangiften OB voor de tijdvakken mei, juni en juli 2014 niet langs elektronische weg heeft gedaan. Daarmee heeft eiseres niet op de wettelijk voorgeschreven wijze aangifte gedaan.
9. Eiseres verdedigt dat de verplichting tot het doen van elektronische aangifte in strijd is met de vrijheid van godsdienst van artikel 6 van de Grondwet. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze stelling dat de AWR, waarin de verplichting tot het doen van aangifte is geregeld, een wet is als bedoeld in artikel 120 van de Grondwet, zodat het de rechtbank niet is toegestaan deze wet te toetsen op zijn grondwettigheid. Toetsing aan artikel 6 van de Grondwet, zoals door eiseres bepleit, kan daarom niet plaatsvinden. Evenmin staat het de rechtbank, gezien het bepaalde in artikel 11 van de Wet algemene bepalingen, vrij om de innerlijke waarde of billijkheid van de AWR te beoordelen. De rechtbank is echter wel bevoegd bepalingen uit de AWR te toetsen aan een ieder verbindende bepalingen in internationale verdragen. De rechtbank zal daarom eiseres’ stelling opvatten als een beroep op verdragsbepalingen inzake de vrijheid gedachte, geweten en godsdienst. Deze vrijheid wordt beschermd in artikel 9, eerste lid, van het Europese Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), artikel 10, eerste lid, van het Handvest van de Europese Unie (Handvest EU) en het daarmee nagenoeg geheel overeenstemmende artikel 18, eerste lid, van het Internationaal Verdrag ter bescherming van Burgerlijke en Politieke Rechten (IVBPR).
10. De bij 9. genoemde verdragsbepalingen verzekeren naast het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, tevens het recht om zowel in het openbaar als privé godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften. Naar de rechtbank eiseres begrijpt, acht zij de verplichting tot het doen van elektronische aangifte in strijd met de praktische toepassing van de geloofsovertuigingen van de vennoten van eiseres, dan wel in strijd met het onderhouden van geboden en voorschriften voortvloeiende uit die geloofsovertuigingen.
11. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 26 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5617, – voor zover hier van belang – het volgende overwogen: “Artikel 9, lid 1, EVRM, beoogt, evenals het daarmee nagenoeg geheel overeenstemmende artikel 18, lid 1, IVBPR, de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst te beschermen, welk recht naar de mede authentieke Engelse tekst van eerstgenoemd verdrag tevens omvat ‘freedom to change his religion or belief and freedom, either alone or in community with others and in public or private, to manifest his religion or belief in worship, teaching, practice and observance’. Hoewel deze vrijheid in de genoemde verdragsbepalingen dus ruim wordt omschreven, vloeit daaruit niet voort dat het een ieder zou vrijstaan zich aan wettelijke voorschriften te onttrekken, ook indien deze geen betrekking hebben op het in enigerlei vorm tot uiting brengen van godsdienst of overtuiging, door op grond van aan zijn godsdienstige opvattingen of overtuiging ontleende bezwaren de nietigheid of ongeldigheid daarvan te zijnen aanzien in te roepen.” Naar het oordeel van de rechtbank heeft de wettelijke verplichting tot het doen van elektronische aangifte en het daarmee noodzakelijkerwijs gemoeide gebruik van internet geen betrekking op enige vorm van het tot uiting brengen van godsdienst of overtuiging. Het internet mag naar de overtuiging van de vennoten weliswaar een verzamelplaats van onwenselijke en onoorbare zaken zijn - een overtuiging die de vennoten ingevolge artikel 9 EVRM, artikel 10 Handvest EU en artikel 18 IVBPR geheel vrijstaat - maar de rechtbank is van oordeel dat de vennoten door het gebruik van internet voor het voldoen aan de elektronische aangifteverplichting niet op enige wijze in de uiting van hun geloofsovertuiging worden beperkt. De rechtbank betrekt daarbij in haar oordeel dat de wijze waarop en de mate waarin van het internet gebruik wordt gemaakt door de gebruiker zelf kan worden bepaald, bijvoorbeeld door het gebruik tot bepaalde websites te beperken en/of het instellen van filters. Om te voorkomen dat zij tijdens het doen van elektronische aangifte op internet geconfronteerd wordt met zaken die niet in overeenstemming zijn met hun geloofsovertuiging, zouden de vennoten van eiseres het gebruik van internet zelfs uitsluitend kunnen beperken tot de site van de Belastingdienst. Eiseres’ stelling dat de verplichting tot het doen van elektronische aangifte in strijd komt met de vrijheid van godsdienst slaagt daarom niet.
Omtrent het gelijkheidsbeginsel
12. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat de verplichting tot het doen van elektronische aangifte in strijd komt met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dan met name het gelijkheidsbeginsel. Eiseres wijst er in dit verband op dat de verplichting tot het doen van elektronische aangifte niet geldt voor particulieren en voor buitenlandse belastingplichtigen.
13. Verweerder is van mening dat eiseres’ beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen, omdat met betrekking tot de door eiseres genoemde situaties geen sprake is van gelijke gevallen. Verweerder voert aan dat particulieren voor de belastingwet niet gelijk zijn te stellen met administratieplichtigen in de zin van artikel 52, tweede lid, van de AWR. Ten aanzien van buitenlandse belastingplichtigen heeft verweerder aangevoerd dat deze om redenen van praktische aard zijn uitgezonderd van de verplichting om elektronisch aangifte te doen. Dit houdt verband met de omstandigheid dat buitenlandse belastingplichtigen niet altijd over een DigiD kunnen beschikken en dat voor buitenlandse belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting nog niet de mogelijkheid bestaat om elektronisch aangifte te doen.
14. De rechtbank is van oordeel dat eiseres, tegenover de bovenvermelde betwisting door verweerder, niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar situatie feitelijk en rechtens gelijk is aan de situaties van particulieren en buitenlandse belastingplichtigen. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.
Omtrent het vertrouwensbeginsel
15. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij sinds 2011 meermalen brieven van de Belastingdienst heeft ontvangen waarin zij werd gewezen op de verplichting tot het doen van elektronische aangifte. Zij heeft in het begin daarop inhoudelijk gereageerd, maar vanwege het nietszeggende antwoord daarop is zij daarna doorgegaan met het inzenden van papieren aangiften OB. Deze aangiften zijn tot en met 2013 door verweerder als zodanig in behandeling genomen. Ook de papieren aangiften OB over de maanden februari en maart 2014 zijn gewoon door verweerder geaccepteerd en verwerkt en de boetebeschikkingen over de maanden januari, april en oktober 2014 zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, door verweerder vernietigd. Naar de rechtbank begrijpt, doet eiseres hiermee een beroep op het vertrouwensbeginsel.
16. Verweerder stelt zich in dit verband op het standpunt dat aan eiseres duidelijk is gemaakt dat de Belastingdienst geen aangiften op papier meer accepteert. Hij verwijst daarvoor naar zijn brief van 3 oktober 2014, waarin een verwijzing is opgenomen naar een brief van augustus 2011 (zie 1.11).
17. De rechtbank leidt uit de bij 15. weergegeven verklaring en de brief van 3 oktober 2014 af dat eiseres er door verweerder meermalen op is gewezen dat zij geen papieren aangiften OB meer kon doen. Vaststaat echter dat verweerder de papieren aangiften van eiseres tot en met 2013 wel heeft geaccepteerd en dat dit ook nog het geval is geweest met de aangiften over de maanden februari en maart 2014. Bovendien heeft verweerder over de maanden januari, april en oktober 2014 aanvankelijk wel aangifteverzuimboeten opgelegd, maar deze na bezwaar weer vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank mocht eiseres aan deze feiten en omstandigheden het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat in haar specifieke geval, in weerwil van de algemene informatie in de brieven van verweerder, de papieren aangiften nog zouden worden geaccepteerd.
18. Uit het voorgaande volgt dat eiseres er voor de tijdvakken mei, juni en juli 2014 gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de door haar ingezonden papieren aangiften OB door verweerder als aangiften zouden worden geaccepteerd. Voor dat geval is, naar ter zitting is komen vast te staan, tussen partijen niet in geschil dat deze aangiften tijdig zijn ingediend. De verzuimboeten wegens niet tijdig doen van aangifte zijn daardoor ten onrechte aan eiseres opgelegd en de beroepen zijn gegrond.
19. Nu de beroepen op het punt van het vertrouwensbeginsel reeds gegrond zijn, behoeven de overige stellingen van partijen geen behandeling meer.
20. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
21. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het toekennen van een vergoeding voor proceskosten, nu niet is gesteld of gebleken dat eiseres voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- -
-
vernietigt de boetebeschikkingen:
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, voorzitter, mr. G.B.A. Brummer en mr. T. Tanghe, rechters, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel , griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2016.
w.g. griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: