Rechtbank Noord-Nederland, 26-04-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:2041, LEE 16/1332, 16/1443 en 16/1445
Rechtbank Noord-Nederland, 26-04-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:2041, LEE 16/1332, 16/1443 en 16/1445
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 26 april 2016
- Datum publicatie
- 28 april 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2016:2041
- Zaaknummer
- LEE 16/1332, 16/1443 en 16/1445
Inhoudsindicatie
Tijdelijke vestiging van een asielzoekerscentrum in Balk. Geen relativiteit in bezwaar. Geen stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 5, zesde lid, van bijlage II van het Bor. Drempelwaarden bij Besluit mer zijn indicatief. Verweerder is bevoegd om toepassing te geven aan artikel 4, elfde lid, van bijlage II van het Bor. Omgekeerde werking van de Wgv en het Activiteitenbesluit voor wat betreft geurcontour. Locatie-onderzoek en alternatieven. Deugdelijke belangenafweging.
Uitspraak
Afdeling Bestuursrecht
locatie Groningen
zaaknummers: LEE 16/1332, 16/1443 en 16/1445
1. [verzoekster]gevestigd te Balk, verzoekster sub 1,
(gemachtigde: mr. M.A. Jansen),
2. [verzoekers]te Balk, verzoekers sub 2,
3. [verzoeker]verzoeker sub 3,
hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Friese Meren, verweerder,
(gemachtigden: mr. A. ten Veen en A.J. Bremer).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) , gevestigd te Rijswijk, vergunninghoudster,
(gemachtigde: R. van Duffelen).
Procesverloop
Bij primair besluit van 17 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een asielzoekerscentrum (tijdelijk: voor de duur van zes jaar) op het perceel [adres] te Balk.
Tegen het bestreden besluit heeft verzoekster sub 1 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Tevens heeft verzoekster sub 1 op 24 maart 2016 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Tegen het bestreden besluit hebben verzoekers sub 2 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Tevens hebben verzoekers sub 2 op 31 maart 2016 2016 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Tegen het bestreden besluit heeft verzoeker sub 3 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Tevens heeft verzoeker sub 3 op 1 april 2016 voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 12 april 2016 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd met betrekking tot het afwijken van artikel 43, lid E, van de planvoorschriften en artikel 43, lid C en D, van de planvoorschriften. Verder heeft verweerder met dit besluit de motivering van het bestreden besluit aangevuld voor wat betreft het woon- en leefklimaat.
Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben de bezwaarschriften en de verzoeken om voorlopige voorziening van rechtswege mede betrekking op het besluit van 12 april 2016, nu dit besluit niet aan de bezwaren tegemoet komt.
De verzoeken zijn gelijktijdig behandeld op de zitting van 19 april 2016.
Verzoekers sub 1 zijn vertegenwoordigd door [verzoekster] , bijgestaan door hun gemachtigde.
Verzoekers sub 2 zijn in persoon verschenen.
Verzoeker sub 3 is in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, D.R. Boer (deskundige), P.B. Loonstra en D.J. Snoeijers (projectleiders).
Namens vergunninghoudster zijn voornoemde gemachtigde en J.M.P.R. Hutten verschenen.
Feiten en omstandigheden
1. Bij zijn oordeelsvorming betrekt de voorzieningenrechter de navolgende feiten en omstandigheden.
Vergunninghoudster is voornemens om een tijdelijk asielzoekerscentrum (hierna: het azc) te realiseren aan de [adres] te Balk. Het azc zal voor een periode van vijf jaren in gebruik zijn. Inclusief opbouw en afbreken van het azc is een tijdelijke vergunning van zes jaar benodigd. De raad van de gemeente De Friese Meren (hierna: de raad) is met dit voornemen akkoord gegaan. Over het geplande azc heeft de gemeente De Friese Meren overleg gevoerd met een klankbordgroep in Balk. Daarin zitten onder meer omwonenden en vertegenwoordigers van de vereniging van Plaatselijk Belang ‘Balk Vooruit’ en de Raad van Kerken. In het najaar van 2015 heeft de gemeente De Fryske Marren, na unanieme instemming van de gemeenteraad, een bestuursovereenkomst gesloten met vergunninghoudster.
Op 10 februari 2016 heeft vergunninghoudster een aanvraag om omgevingsvergunning ten behoeve van het realiseren van een tijdelijk azc op het perceel [adres] te Balk bij verweerder ingediend.
De aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op de volgende activiteiten:
- bouwen;
- werk of werkzaamheden uitvoeren;
- handelen in strijd met regels van de ruimtelijke ordening.
Aan de aanvraag heeft vergunninghoudster een ruimtelijke onderbouwing van 14 maart 2016 van het adviesbureau BRO ten grondslag gelegd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een asielzoekerscentrum (tijdelijk: voor de duur van zes jaar) op het perceel [adres] te Balk.
Toepasselijke regelgeving
2. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het, voor zover thans van belang, verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd, indien de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet (het Bouwbesluit).
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd, indien de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van de het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt de aanvraag in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, onder a en ten tweede, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
De in artikel 2.12, eerste lid, onder a en ten tweede, van de Wabo bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Op grond van artikel 2.7 van het Bor worden als categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten tweede, aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Op grond van artikel 4, elfde lid, van bijlage II van het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a en ten tweede van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan, in aanmerking: ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar
Op grond van artikel 5, zesde lid, van bijlage II van het Bor is artikel 4, onderdelen 9 en 11, niet van toepassing op een activiteit als bedoeld in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (hierna: het Besluit mer).
In onderdeel D 11.2. van de bijlage bij het Besluit mer is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject genoemd (voorheen: stadsproject). Uit de toelichting bij het Besluit mer blijkt dat onder de term stedelijk ontwikkelingsproject die projecten worden verstaan, waarbij in één project verschillende activiteiten ondernomen worden, zoals woningbouw of het creëren van bedrijfsruimten, winkelcentra of parkeerterreinen.
In onderdeel D van de bijlage wordt in categorie 11.2 als activiteit aangewezen de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1º. een oppervlakte van 100 ha of meer,
2º. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
3º. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
Ingevolge de bestemmingsplannen “Herziening Bestemmingsplan Buitengebied 2004” en “Partiële herziening 2011” is aan het perceel de bestemming “Agrarisch gebied in een open landschap” toegekend.
Ingevolge artikel 4, onder A, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor “agrarisch gebied in een open landschap” aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Deze gronden zijn niet voorzien van een bouwperceel. Daaraan ondergeschikt is het behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke- en natuurlijke waarden van de gronden onderdeel van de bestemming.
Op een deel van het plangebied is een evenemententerrein aangewezen. Het is binnen die bestemming toegestaan om met halfverhardingen en aanleg van diverse voorzieningen de weilanden te gebruiken als evenemententerrein.
Ingevolge artikel 43, onder A, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor “nutsleidingen” aangewezen gronden, naast de andere op de kaart voor die gronden aangewezen bestemming (basisbestemming), tevens bestemd voor:
1. hoofdgastransportleidingen;
2. hoofdwaterleidingen;
3. vuilwaterleidingen;
met de daarbijbehorende:
4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge artikel 43, onder B, van de planvoorschriften zullen de aan de gronden toegekende doeleinden, uitgaande van de in de toelichting omschreven huidige situatie, met het plan worden nagestreefd op de wijze, zoals hierna in hoofdlijnen is beschreven.
Ingevolge artikel 43, onder B, ten eerste, van de planvoorschriften zal een vrijstelling voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de basisbestemming, als ook een aanlegvergunning voor de in lid E genoemde werken, alleen kunnen worden verleend indien dit geen onevenredige afbreuk doet aan het doelmatig functioneren van nutsleidingen.
Ingevolge artikel 43, onder E, ten eerste, van de planvoorschriften is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de voorschriften bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
a. het egaliseren en ophogen van gronden en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm;
c. het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 30 cm;
d. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
e. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen die dieper wortelen dan 30 cm.
Ingevolge artikel 43, onder E, ten derde van de planvoorschriften kan de in artikel 43, onder E, ten eerste, genoemde vergunning slechts worden verleend met inachtneming van het gestelde in de Beschrijving in Hoofdlijnen, met name het gestelde in artikel 43, onder B, ten eerste.