Rechtbank Noord-Nederland, 09-06-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:2837, 14/5227
Rechtbank Noord-Nederland, 09-06-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:2837, 14/5227
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 9 juni 2016
- Datum publicatie
- 25 juli 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2016:2837
- Zaaknummer
- 14/5227
Inhoudsindicatie
Vanwege vertrouwensbeginsel recht op arbeidskorting en doorwerkbonus
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 14/5227
en
(gemachtigde: [Z] ).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het jaar 2012 met dagtekening 24 juni 2014 aan eiser een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.314.
Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 51 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 24 september 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2015. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Bij brief van 25 juni 2015 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat zij het vooronderzoek heeft heropend omdat zij tot de conclusie is gekomen dat zij niet volledig is geïnformeerd. Een proces-verbaal van de zitting heeft zij bijgevoegd.
Verweerder heeft gereageerd bij brief van 28 juli 2015 voorzien van bijlagen. Eiser heeft daarop gereageerd bij brief van 9 december 2015 voorzien van bijlagen. Van deze stukken zijn telkens afschriften aan de andere partij gezonden, waarbij gelegenheid is gegeven daarop te reageren. De rechtbank heeft voormelde brieven en stukken tot de gedingstukken gerekend.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser is geboren op [geboortedatum] .
Eiser is met ingang van 1 oktober 2008 in dienst getreden bij [Stichting B] te [P] , die onderdeel uit maakt van [Q] Bedrijven. [Stichting B] is een reïntegratiebedrijf dat uitkeringsgerechtigden en langdurig werklozen, in opdracht van de gemeente [A] , in dienst neemt en detacheert, met als doel de arbeidsparticipatie te bevorderen. De gemeente [A] is in het voorjaar van 2007 een projectplan gestart onder de naam ‘ [B] ’. Dit project is erop gericht om de beschikbare arbeidsproductiviteit, vaardigheden en kennis van ouderen met een WWB uitkering in te zetten voor het maatschappelijk nut.
[Stichting B] heeft eiser, mede in verband met psychische problemen van eiser, niet ingezet en feitelijk heeft eiser nooit gewerkt voor deze stichting.
Eiser heeft in 2012 van [Stichting B] een fiscaal loon genoten van € 15.314.
Eiser heeft op 21 april 2009 over 2008 een aangifte IB/PVV ingediend waarin hij zijn inkomen van [Stichting B] heeft aangegeven als inkomen uit tegenwoordige arbeid. Verweerder heeft de aanslag IB/PVV 2008 met dagtekening 28 november 2009 vastgesteld conform de ingediende aangifte. Als gevolg hiervan is aan eiser een arbeidskorting toegekend.
Eiser heeft op 28 april 2010 over 2009 een aangifte IB/PVV ingediend waarin hij zijn inkomen van [Stichting B] heeft aangegeven als inkomen uit tegenwoordige arbeid. Verweerder heeft bij brief van 18 november 2011 aan eiser geschreven dat hij wijzigingen heeft aangebracht in de aangifte omdat één of meer bedragen zijn geplaatst in de rubriek ‘Inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking’ in plaats van in de rubriek ‘Inkomsten uit vroegere dienstbetrekking’. Verweerder heeft de aanslag IB/PVV 2009 met dagtekening 7 december 2011 overeenkomstig voormelde brief vastgesteld.
Eiser heeft bij brief van 4 januari 2012 bezwaar gemaakt tegen de onder 1.6 vermelde aanslag. In deze brief heeft eiser onder meer geschreven dat hij een arbeidsovereenkomst heeft met [Stichting B] en heeft daarbij een salarisstrook van [Stichting B] over de maand januari van het betreffende jaar overgelegd. Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 28 maart 2012 is verweerder aan het bezwaar van eiser tegemoet gekomen. Als gevolg hiervan is aan eiser alsnog een arbeidskorting toegekend.
Eiser heeft op 1 april 2011 over 2010 een aangifte IB/PVV ingediend waarin hij zijn inkomen van [Stichting B] heeft aangegeven als inkomen uit tegenwoordige arbeid. Verweerder heeft bij brief van 21 augustus 2012 aan eiser geschreven dat hij wijzigingen heeft aangebracht in de aangifte omdat één of meer bedragen zijn geplaatst in de rubriek ‘Inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking’ in plaats van in de rubriek ‘Inkomsten uit vroegere dienstbetrekking’. Verweerder heeft de aanslag IB/PVV 2010 met dagtekening 13 september 2012 overeenkomstig voormelde brief vastgesteld.
Eiser heeft bij brief van 18 oktober 2012 bezwaar gemaakt tegen de onder 1.8 vermelde aanslag. In deze brief heeft eiser onder meer geschreven dat hij een arbeidsovereenkomst heeft met [Stichting B] en verwijst daarbij naar het bezwaar over 2009. Als bijlage heeft eiser daarbij zijn jaaropgaaf 2010 van [Stichting B] overgelegd. Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 6 december 2012 is verweerder aan het bezwaar van eiser tegemoet gekomen. Als gevolg hiervan is aan eiser alsnog een arbeidskorting en doorwerkbonus toegekend.
Eiser heeft op 28 juni 2012 over 2011 een aangifte IB/PVV ingediend waarin hij zijn inkomen van [Stichting B] heeft aangegeven als inkomen uit tegenwoordige arbeid. Verweerder heeft bij brief van 4 december 2012 aan eiser onder meer geschreven dat hij van plan is wijzigingen aan te brengen in de aangifte omdat het inkomen van [Stichting B] is aangegeven in de rubriek ‘inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking’, terwijl dit moet worden aangemerkt als inkomsten uit vroegere dienstbetrekking. Verweerder heeft geschreven dat eiser geen recht heeft op de arbeidskorting.Verweerder heeft de aanslag IB/PVV 2011 met dagtekening 15 februari 2013 overeenkomstig voormelde brief vastgesteld. Het bezwaar dat eiser heeft gemaakt tegen voormelde aanslag is door verweerder afgewezen.
Eiser heeft met dagtekening 25 maart 2014 over 2012 een aangifte IB/PVV ingediend waarin hij zijn inkomen van [Stichting B] heeft aangegeven als inkomen uit tegenwoordige arbeid. Verweerder heeft bij het vaststellen van de aanslag de inkomsten van [Stichting B] verplaatst naar de rubriek ‘Inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking’, zodat aan eiser geen arbeidskorting en doorwerkbonus is toegekend. De aanslag IB/PVV 2012 is met dagtekening 24 juni 2014 vastgesteld.
Tot de stukken van het geding behoort een arbeidsovereenkomst, onder vermelding van Project [B] , tussen [Stichting B] (werkgever) en eiser (werknemer) met dagtekening 1 oktober 2008.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag IB/PVV 2012 op het juiste bedrag is vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder terecht de arbeidskorting (van € 903) en de doorwerkbonus (van € 512) heeft ontzegd aan eiser. Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend.
3. De rechtbank overweegt dat de arbeidskorting op grond van artikel 8.11 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) en de doorwerkbonus op grond van artikel 8.12 van de Wet IB geldt voor de belastingplichtige die arbeidsinkomen geniet. Ingevolgde artikel 8.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet IB wordt onder arbeidsinkomen verstaan het gezamenlijke bedrag van hetgeen door de belastingplichtige – voor zover hier van belang – met tegenwoordige arbeid is genoten.
4. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 31 januari 2014, nr. 12/05642, ECLI:NL:HR:2014:165 het volgende overwogen:
“Voor het onderscheid tussen inkomsten uit tegenwoordige arbeid en inkomsten uit vroegere arbeid komt het erop aan of de genoten inkomsten ten nauwste verband houden met bepaalde of in een bepaald tijdvak verrichte arbeid waarvoor die inkomsten een rechtstreekse beloning vormen, dan wel of die inkomsten niet een onmiddellijke tegenprestatie voor die arbeid vormen doch slechts meer algemeen hun oorzaak vinden in het voorheen verricht zijn van arbeid. De omstandigheid dat de dienstbetrekking waaruit de inkomsten worden genoten ten tijde van het genieten ervan nog bestond, is daarbij niet doorslaggevend (vgl. HR 26 juni 1968, nr. 15929, BNB 1968/169).“
5. Vaststaat dat eiser in het jaar 2012 geen arbeid heeft verricht (zie 1.3). Gelet hierop vormt het door eiser van [Stichting B] in 2012 genoten fiscaal loon (zie 1.4), naar het oordeel van de rechtbank, niet een rechtstreekse beloning voor door hem in 2012 verrichte arbeid.
6. Gelet op het voorgaande kunnen de door eiser van [Stichting B] ontvangen inkomsten niet worden aangemerkt als inkomsten uit tegenwoordige arbeid, zodat eiser in beginsel voor het jaar 2012 geen recht heeft op de arbeidskorting en de doorwerkbonus.
7. Eiser heeft ter zitting gesteld dat hij over aan het onderhavige jaar voorafgaande jaren eveneens bezwaar heeft gemaakt tegen de opgelegde aanslagen, omdat geen arbeidskorting was toegekend en dat deze bezwaren door verweerder zijn toegewezen. Naar de rechtbank eiser begrijpt, beroept eiser zich hiermee op het vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van opgewekt vertrouwen, omdat hij heeft geconstateerd dat eiser bij de bezwaren over 2009 en 2010, hoewel eiser dit niet met zoveel woorden heeft gezegd, steeds de indruk heeft gewekt dat hij feitelijk arbeid verrichtte. Daartoe voert verweerder aan dat eiser een salarisstrook met gewerkte uren heeft overgelegd en naar zijn arbeidsovereenkomst met [Stichting B] heeft verwezen. Bij de behandeling van de aangifte IB/PVV 2011 is door verweerder vastgesteld dat eiser feitelijk geen arbeid verrichtte.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser aan de wijze waarop verweerder de bezwaren over de jaren 2009 en 2010 heeft afgehandeld (zie 1.7 en 1.9) het in rechte te honoreren vertrouwen mogen ontlenen dat aan hem ook voor het jaar 2012 een arbeidskorting en doorwerkbonus zou worden toegekend. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
9. Verweerder heeft gelet op zijn afwijkingsbrieven (zie 1.6 en 1.8) uitdrukkelijk aangegeven op grond waarvan hij de aangiften IB/PVV 2009 en 2010 heeft gecorrigeerd en eiser heeft de onderhavige kwestie eveneens uitdrukkelijk aan de orde gesteld in zijn bezwaarschriften tegen de aanslagen IB/PVV over 2009 en 2010. Door vervolgens deze bezwaarschriften telkens toe te wijzen en de arbeidskorting (en doorwerkbonus) alsnog toe te kennen, heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, bij eiser redelijkerwijs de indruk gewekt of kunnen wekken dat deze toekenning berust op een bewuste standpuntbepaling. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat geen sprake is van opgewekt vertrouwen omdat eiser de indruk zou hebben gewekt dat hij in de betreffende jaren feitelijk arbeid verrichtte. De rechtbank overweegt daarbij allereerst dat uit de stukken van het geding niet kan worden geconcludeerd dat eiser de door verweerder gestelde indruk heeft gewekt. De rechtbank vindt verder geen aanleiding om te oordelen dat de door eiser verstrekte informatie onjuist of onvolledig was. Daarnaast overweegt de rechtbank dat verweerder op geen enkel moment voorafgaand aan de onder 1.7 en 1.9 vermelde uitspraken op bezwaar aan eiser de vraag heeft gesteld of eiser ook feitelijk arbeid verrichtte, noch voorafgaand of ten tijde van het doen van de betreffende uitspraken op bezwaar aan eiser heeft meegedeeld dat het aspect van het feitelijk verrichten van arbeid voor zijn beslissing doorslaggevend of zelfs maar relevant was. Eiser had zich, mede gelet op de aard van de problematiek, in dit verband ook niet behoeven te realiseren dat het bestaan van een arbeidsovereenkomst alleen niet voldoende was voor het kwalificeren als tegenwoordige arbeid. Dat verweerder er kennelijk wel van uitging dat sprake was van het feitelijk verrichtten van arbeid doet aan het voorgaande niet af.
10. Gelet op het voorgaande slaagt eisers beroep op het vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat bij de aanslag een arbeidskorting en doorwerkbonus in aanmerking moeten worden genomen van respectievelijk € 903 en € 512.
11. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Nu het voorgaande resulteert in een terug te ontvangen bedrag, moet de beschikking belastingrente worden vernietigd.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2012 in die zin dat een arbeidskorting van € 903 en een doorwerkbonus van € 512 in aanmerking wordt genomen;
- vernietigt de beschikking belastingrente;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2016.
w.g. griffier w.g. rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.