Rechtbank Noord-Nederland, 19-07-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:3876, 15/4677 t/m 15/4682 en 15/4684 t/m 15/4686
Rechtbank Noord-Nederland, 19-07-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:3876, 15/4677 t/m 15/4682 en 15/4684 t/m 15/4686
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 19 juli 2016
- Datum publicatie
- 19 augustus 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2016:3876
- Zaaknummer
- 15/4677 t/m 15/4682 en 15/4684 t/m 15/4686
Inhoudsindicatie
Eisers bezwaren tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV en ZVW zijn terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De bezwaren tegen de naheffingsaanslagen OB zijn ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Deze zaken worden teruggewezen naar verweerder voor inhoudelijke behandeling.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 15/4677 tot en met 15/4682 en 15/4684 tot en met 15/4686
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige belastingkamer in de zaken tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het proces-verbaal ter zake van het verhandelde ter zitting is aan dit proces-verbaal gehecht.
De rechtbank:
- verklaart de beroepen voor zover deze zien op:
- de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2009, 2010 en 2011 alsmede de daarmee samenhangende beschikkingen heffingsrente en boetebeschikkingen;
- de navorderingsaanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (IAB ZVW) 2011 alsmede de daarmee samenhangende beschikking heffingsrente;
- de aanslag IB/PVV 2012 alsmede de daarmee samenhangende beschikking belastingrente en boetebeschikking;
- de aanslag IAB ZVW 2012 alsmede de daarmee samenhangende beschikking belastingrente,
onder nummers 15/4677 tot en met 15/4682, ongegrond;
- verklaart de beroepen voor zover deze zien op de naheffingsaanslagen omzetbelasting (OB) voor de tijdvakken 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010, 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 en 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 alsmede de daarmee samenhangende beschikkingen heffingsrente respectievelijk belastingrente en boetebeschikkingen (hierna: de naheffingsaanslagen OB), onder nummers 15/4684 tot en met 15/4686, gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze zien op de naheffingsaanslagen OB;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren inzake de naheffingsaanslagen OB met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992.
Gronden
Verweerder heeft aan eiser, naar aanleiding van een op 6 maart 2014 aangevangen boekenonderzoek, met de navolgende dagtekeningen de navolgende belastingaanslagen met bijbehorende beschikkingen opgelegd:
Aanslag |
Dagtekening |
Zaaknummer |
Navorderingsaanslag IB/PVV 2009, beschikking heffings-rente en boetebeschikking |
21-03-2015 |
15/4677 |
Navorderingsaanslag IB/PVV 2010, beschikking heffings-rente en boetebeschikking |
21-03-2015 |
15/4678 |
Navorderingsaanslag IB/PVV 2011, beschikking heffings-rente en boetebeschikking |
21-03-2015 |
15/4679 |
Navorderingsaanslag IAB ZVW 2011 en beschikking heffingsrente |
14-03-2015 |
15/4680 |
Aanslag IB/PVV 2012, beschikking belastingrente en boetebeschikking |
13-03-2015 |
15/4681 |
Aanslag IAB ZVW 2012 en beschikking belastingrente |
13-03-2015 |
15/4682 |
Naheffingsaanslag omzetbelasting 2010, beschikking heffingsrente en boetebeschikking |
26-03-2015 |
15/4684 |
Naheffingsaanslag omzetbelasting 2011, beschikking heffingsrente en boetebeschikking |
26-03-2015 |
15/4685 |
Naheffingsaanslag omzetbelasting 2012, beschikking belastingrente en boetebeschikking |
26-03-2015 |
15/4686 |
Bij brief met dagtekening 6 mei 2015 heeft eiser - in één geschrift - bezwaar gemaakt tegen de aanslagen en beschikkingen. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 8 mei 2015.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, gedateerd 29 oktober 2015, uitspraak op bezwaar gedaan op eisers bezwaren van 8 mei 2015 en al deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
Eiser heeft tegen deze uitspraken bij brief van 16 november 2015 - in één geschrift -beroepen ingesteld. Het beroepschrift heeft de rechtbank op 17 november 2015 ontvangen.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de bezwaren
2. Allereerst dient de rechtbank (ambtshalve) te beoordelen of eiser zijn bezwaarschrift tijdig heeft ingediend en dus ontvankelijk is in zijn bezwaren. Met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 6:7 tot en met 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 22j, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) overweegt de rechtbank het volgende.
IB/PVV en IAB ZVW
3. In de gegeven situatie is de eerste van de (navorderings)aanslagen IB/PVV en IAB ZVW met bijbehorende beschikkingen gedagtekend 13 maart 2015 en de laatste 21 maart 2015, terwijl niet is gesteld of gebleken dat de dagtekening van deze aanslagen is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Gelet hierop eindigde de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift tegen de eerst opgelegde aanslag op 24 april 2015 en tegen de laatst opgelegde aanslag - rekening houdend met het bepaalde in de Algemene Termijnenwet - op (maandag) 4 mei 2015. Verweerder heeft het bezwaarschrift echter op 8 mei 2015, dus buiten voormelde termijnen, ontvangen. Blijkens de dagtekening van het bezwaarschrift, te weten 6 mei 2015, is deze eveneens - in alle gevallen - buiten de termijn ter post bezorgd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser het bezwaarschrift dan ook niet tijdig ingediend.
4. Nu eiser zijn bezwaarschriften niet tijdig heeft ingediend, blijft niet-ontvankelijk-verklaring op grond daarvan slechts achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest (zie artikel 6:11 van de Awb). In dat kader overweegt de rechtbank dat eiser geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit volgt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten. Eisers enkele stelling dat zijn toenmalige accountant zorg zou dragen voor indiening van de bezwaren en dat hij hier op enig moment in de betreffende periode een keer met hem over heeft gebeld, is daartoe onvoldoende. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eisers bezwaren zoals vervat in het bezwaarschrift van 8 mei 2015 niet-ontvankelijk zijn.
5. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de mail van zijn accountant van 24 januari 2015 als bezwaarschrift moet worden aangemerkt en dat dit bezwaar, hoewel prematuur, ontvankelijk is, omdat eiser er in het licht van de daaraan voorafgegane correspondentie van verweerder van 19 januari 2015 redelijkerwijs van uit kon gaan dat de aanslagen op dat moment al tot stand waren gekomen. Hierbij heeft eiser verwezen naar het bepaalde in artikel 6:10 Awb.
6. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. De mail waar eiser naar verwijst behoort als zodanig niet tot de stukken. Wel is de (relevante) tekst hieruit, naar tussen partijen niet in geschil is, opgenomen in het rapport terzake van het boekenonderzoek, dat dateert van 4 februari 2015. Deze tekst luidt als volgt: “Uw aanname is juist, wij besteden de tijd die hiermee gemoeid is liever aan de procedure bezwaar en beroep. Wij zijn van mening dat het vooroverleg niet tot een overeenstemming tussen beide partijen komt.”
7. Naar het oordeel van de rechtbank is deze tekst, waarin gereageerd wordt op verweerders voorstel om het controlerapport tijdens een nader (voortgangs)gesprek toe te lichten, gezien de bewoordingen niet aan te merken als bezwaarschrift. Er volgt immers niet uit die bewoordingen dat eisers accountant met de mail heeft bedoeld om bezwaar te maken tegen de aanslagen en dat die mail dus als rechtsmiddel in behandeling zou worden genomen. Veeleer blijkt uit de bewoordingen dat voor dat moment van verder informeel overleg werd afgezien: de mail bevat de facto de aankondiging dat eiser in bezwaar zal gaan.
8. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de bezwaren van eiser tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV en IAB ZVW met bijbehorende beschikkingen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, zodat de beroepen voor zover zij gericht zijn tegen deze aanslagen ongegrond zijn.
OB
9. De thans nog in geschil zijnde naheffingsaanslagen OB met bijbehorende
beschikkingen, zijn gedagtekend 26 maart 2015, terwijl niet is gesteld of gebleken dat de dagtekening van deze aanslagen is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Gelet hierop eindigde de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen deze naheffingsaanslagen op 7 mei 2015. Nu eiser ter zitting onweersproken heeft gesteld dat hij het bezwaarschrift, gedagtekend 6 mei 2015, vόόr het einde van de termijn ter post heeft bezorgd en het bezwaarschrift niet later dan een week na afloop van de termijn door verweerder is ontvangen, is de rechtbank van oordeel dat, op grond van het tweede lid van artikel 6:9 Awb, de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen OB met bijbehorende beschikkingen tijdig zijn ingediend. De bezwaren zijn echter door verweerder niet-ontvankelijk verklaard, zodat de beroepen gegrond zijn. Eiser heeft verzocht om terugwijzing. De rechtbank ziet op grond van de gedingstukken ook geen mogelijkheid om zelf inhoudelijk in de zaken te voorzien en wijst de zaken daarom terug naar verweerder teneinde opnieuw een nieuw besluit te nemen op de bezwaren inzake de naheffingsaanslagen OB met bijbehorende beschikkingen met inachtneming van deze uitspraak.
10. Omdat de rechtbank de beroepen gericht tegen de uitspraken op bezwaar voor zover deze zien op de naheffingsaanslagen OB met bijbehorende beschikkingen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 167 dient te vergoeden.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1). Hierbij is de rechtbank van oordeel dat de 3 gegronde beroepen als samenhangende zaken moeten worden beschouwd.
Deze uitspraak is op 19 juli 2016 gedaan door mr. A. Heidekamp, voorzitter, en mr. A.M.A.M. Kager en mr. S. Swaters, leden, in aanwezigheid van mr. T. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op die datum, evenals de rechtsmiddelenverwijzing. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter en de griffier.
w.g. griffiier w.g. voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
fn 57