Rechtbank Noord-Nederland, 04-08-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:3944, LEE 16/370
Rechtbank Noord-Nederland, 04-08-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:3944, LEE 16/370
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 4 augustus 2016
- Datum publicatie
- 5 december 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2016:3944
- Zaaknummer
- LEE 16/370
Inhoudsindicatie
Beroep tegen de naheffingsaanslag MRB is ontvankelijk ondanks het ontvallen van het fiscale belang. Eiser stelt namelijk schade te hebben geleden. Nu verweerder in de uitspraak op bezwaar geheel aan eiseres' bezwaar tegemoet is gekomen, is het beroep ongegrond en komt de rechtbank niet toe aan een veroordeling in de schadevergoeding.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/370
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 4 augustus 2016 in de zaak tussen
(gemachtigde: [gemachtigde] )
en
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het tijdvak 29 juli 2015 tot en met 25 oktober 2015 aan eiseres met dagtekening 10 augustus 2015 een rekening motorrijtuigenbelasting (MRB) toegezonden ten bedrage van € 466. Op 8 september 2015 heeft eiseres - na verlaging in verband met tussentijdse schorsing - € 133 betaald (op aangifte voldaan). Tegen deze voldoening heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de rekening MRB verminderd tot een bedrag van € 34.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres is houder van een Mercedes-Benz, kenteken [kenteken] (bestelauto). Op de bestelauto was (en is) het verlaagde tarief voor ondernemers van toepassing.
Nadat de auto tijdelijk geschorst is geweest, is aan eiseres medegedeeld dat het verlaagde tarief niet meer van toepassing was. Tegen de betaling op 8 september 2015 van € 133 is door eiseres bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het verlaagde tarief alsnog toegepast en de rekening MRB overeenkomstig verminderd.
Geschil en beoordeling
De rechtbank overweegt dat verweerder in de uitspraak op bezwaar geheel aan eiseres' bezwaar tegemoet is gekomen (zie 1.3), zodat er tussen partijen geen (inhoudelijk) geschil meer is.
Ten aanzien van eiseres' grief dat bezwaar tegen de onbetaalde rekening motorrijtuigenbelasting mogelijk is of zou moeten zijn, merkt de rechtbank ten overvloede op dat het door verweerder gehanteerde systeem juist is. De MRB betreft in fiscaal-juridische zin een zogeheten aangiftebelasting, waarbij de voldoening op aangifte centraal staat. Het gaat dan, met andere woorden, om de betaling. De kentekening geldt als aangifte. De belastingplichtige voor de MRB wordt vervolgens geacht steeds spontaan te betalen; het versturen van rekeningen MRB is eigenlijk een service van de Belastingdienst die als betalingsherinnering kan worden gezien. Een rekening MRB is geen aanslag en ook geen door de wet aangewezen, voor bezwaar vatbare beschikking. Artikel 22j, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) is van toepassing op aangiftebelastingen, waaronder de MRB. Uit artikel 22j, onderdeel b, van de Awr volgt dat bij aangiftebelastingen uitsluitend bezwaar mogelijk is tegen de voldoening op aangifte en niet tegen de aangifte dan wel tegen de rekening MRB. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, is de rekening MRB geen voor bezwaar vatbare beschikking. Met andere woorden: eiseres moet haar MRB spontaan overmaken en kan, als zij dat wenst, tegen die betaling bezwaar aantekenen.
3. Gelet op het voorgaande (verweerder heeft eiseres in bezwaar inhoudelijk gelijk gegeven) kan het beroep niet meer tot een voor eiseres gunstiger resultaat leiden. In een dergelijk geval is niet langer sprake van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan en dient het beroep wegens gebrek aan belang in beginsel niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het is echter vaste jurisprudentie dat eiseres belang behoudt bij een oordeel van de rechter over de gegrondheid van het beroep met het oog op een eventuele vordering tot schadevergoeding. Daarvoor is in ieder geval vereist dat eiseres stelt dat zij als gevolg van het bestreden besluit, ook afgezien van de proceskosten, schade heeft geleden (vgl. Hoge Raad van 3 december 2010, nr. 09/04397, ECLI:NL:HR:2010:BO5988). In het onderhavige geval is deze uitzondering naar het oordeel van de rechtbank aan de orde. Eiseres stelt immers schade te hebben geleden, doordat zij de geldigheid van het kenteken – gedurende het bezwaar tegen toepassing van het normale tarief in plaats van het verlaagde tarief voor ondernemers – opnieuw heeft moeten laten schorsen en, vanwege die schorsing, een auto heeft moeten huren. Het beroep is naar het oordeel van de rechtbank dan ook (toch) ontvankelijk.
4. Nu verweerder in de uitspraak op bezwaar reeds geheel aan eiseres' bezwaar tegemoet is gekomen, en eiseres in beroep geen andere inhoudelijke gronden heeft aangevoerd die tot gegrondverklaring van het beroep zouden kunnen leiden, zal de rechtbank het beroep echter ongegrond verklaren.
5. Inzake het verzoek van eiseres om vergoeding van de schade die zij heeft geleden doordat zij een auto heeft moeten huren, overweegt de rechtbank als volgt.
6. Ingevolge artikel 8:73 van de Awb (dat voor het onderhavige geschil op grond van overgangsrecht nog steeds geldt) kan de rechtbank, indien zij het beroep gegrond verklaart, en indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt. Nu de rechtbank het beroep echter ongegrond verklaart, wordt niet voldaan aan de voorwaarde dat het beroep gegrond moet zijn, en kan de rechtbank dus niet toekomen aan een veroordeling in de schadevergoeding, wat daar overigens ook van zij. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding dan ook op voorhand af.
7. Indien en voor zover eiseres reeds in de bezwaarfase verweerder heeft verzocht om een zelfstandig schadebesluit te nemen, zou de uitspraak op bezwaar (impliciet) zijn op te vatten als een afwijzing van dat verzoek en derhalve mogelijk als een voor bezwaar vatbare beschikking. Indien eiseres hiertegen op wil komen, zal zij hoe dan ook eerst bezwaar moeten maken. Immers aan de behandeling van het beroep gaat de bezwaarfase vooraf.
8. Nu overigens gesteld noch gebleken is dat partijen hebben afgesproken de bezwaarfase over te slaan en rechtstreeks beroep in te stellen, zal de rechtbank het (rechtstreekse) beroep, reeds om die reden, niet-ontvankelijk verklaren.
9. Gelet op het voorgaande merkt de rechtbank het beroepschrift mede aan als bij een onbevoegd bestuursorgaan ingediend bezwaarschrift tegen de impliciete beslissing van verweerder op eiseres' verzoek om een schadevergoeding. Dit betekent dat de rechtbank dit “bezwaarschrift” ingevolge artikel 6:15 van de Awb dient door te zenden aan verweerder onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Nu dit “bezwaarschrift” reeds in bezit is van verweerder zal de rechtbank hem dit niet opnieuw toezenden. De onderhavige uitspraak beschouwt de rechtbank mede als vorenbedoelde mededeling aan partijen.
Conclusie
10. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep, voor zover het ziet op de voldoening op aangifte van MRB, ongegrond is en het beroep, voor zover het ziet op het verzoek om een zelfstandig schadebesluit, niet-ontvankelijk is.
Proceskosten
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep voor zover het ziet op de voldoening op aangifte motorrijtuigenbelasting ongegrond;
- -
-
verklaart het beroep voor zover het ziet op (de afwijzing van) een verzoek om een zelfstandig schadebesluit niet-ontvankelijk;
- -
-
draagt verweerder op om, voor wat betreft de (impliciete) afwijzing van het verzoek om een zelfstandig schadebesluit, het bezwaar van eiseres ex art. 6:15 Awb in behandeling te nemen en uitspraak op bezwaar te doen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Kuik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2016.
w.g. griffier
w.g. rechter