Home

Rechtbank Noord-Nederland, 26-05-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:3946, LEE 15/5197

Rechtbank Noord-Nederland, 26-05-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:3946, LEE 15/5197

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
26 mei 2016
Datum publicatie
14 november 2016
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2016:3946
Formele relaties
Zaaknummer
LEE 15/5197

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Kosten in VS gevolgd fitnessprogramma ter behandeling van morbide obesitas gedeeltelijk aftrekbaar als specifieke zorgkosten.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 15/5197

in de zaak tussen

en

Datum zitting: 26 mei 2016.

Zitting heeft:

mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Kuik, griffier.

Aanwezig:

Verschenen zijn eiseres, en, namens verweerder, zijn gemachtigde [gemachtigde] .

De rechtbank:

-

verklaart het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de aanslag tot een aanslag uitgaande van een belastbaar inkomen in box 1 van € 47.275, waarop in mindering dient te worden gebracht een persoonsgebonden aftrek, welke dient te worden berekend op basis van een bedrag van € 13.339 aan nog in aanmerking te nemen specifieke zorgkosten in de zin van artikel 6.17 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB);

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiseres te vergoeden

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 115,40.

Gronden

Ontvankelijkheid bezwaar en beroep

1. Allereerst dient de rechtbank (ambtshalve) te beoordelen of eiseres haar bezwaarschrift tijdig heeft ingediend en dus ontvankelijk is te achten in haar bezwaar.

2. In dat kader overweegt de rechtbank dat op grond van de artikelen 6:7 tot en met 6:9

van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) juncto artikel 22j, onder a, van de

Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR):

-

de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift zes weken bedraagt met ingang van de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking;

-

het bezwaarschrift, als het per post wordt verzonden, tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn door verweerder is ontvangen.

3. In de gegeven situatie is de aanslag gedagtekend 14 juni 2014, terwijl niet is

gesteld of gebleken dat de dagtekening van deze beschikking gelegen is vóór de dag van de

bekendmaking. Gelet hierop eindigde de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift

op 28 juli 2014. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiseres op 14 juli 2015, dus ruim buiten voormelde termijn, ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres het bezwaarschrift dan ook niet tijdig ingediend. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd op grond waarvan niet-ontvankelijkverklaring achterwege gelaten moet worden (artikel 6:11 van de Awb). Op grond van het voorgaande heeft verweerder het bezwaar naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte ontvankelijk verklaard. Doende wat verweerder had moeten doen, zal de rechtbank het bezwaar daarom alsnog niet-ontvankelijk verklaren en de uitspraak op bezwaar vernietigen. Het beroep is om deze reden gegrond op een ambtshalve bevonden grond.

4. De rechtbank moet, gelet op de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar, vervolgens beoordelen waartegen het beroep van eiseres zich precies richt. Partijen hebben ter zitting bevestigd dat de beslissing op bezwaar (tevens) moet worden aangemerkt als een afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2013 in de zin van artikel 9.6, derde lid van de Wet IB 2001 en daarmee als een voor bezwaar vatbare beschikking.

5. Gelet op de inhoud van het beroepschrift, kan het niet anders zijn dan dat eiseres met haar beroepschrift ook heeft willen opkomen tegen de onder 4. bedoelde beschikking. Aan de behandeling van een beroepschrift daartegen gaat echter de bezwaarfase vooraf. Eiseres heeft tegen de afwijzing van het verzoek om een ambtshalve vermindering geen bezwaar ingediend. Partijen zijn ter zitting echter overeengekomen de bezwaarfase over te slaan (zogenoemde prorogatie; artikel 7:1a van de Awb). De rechtbank acht eiseres dan ook ontvankelijk in haar beroep tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering.

Inhoudelijke beoordeling

6. Eiseres heeft aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2013 naar een verzamelinkomen uit werk en woning van € 47.275. Bij het opleggen van de aanslag heeft verweerder het verzamelinkomen overeenkomstig de aangifte vastgesteld. Eiseres heeft tegen de onderhavige aanslag bezwaar gemaakt en verzocht om een bedrag van € 19.522 in aftrek te mogen brengen als specifieke zorgkosten. Dit bedrag bestaat uit de uitgaven voor het door eiseres in de periode van 28 juli 2013 tot en met 1 november 2013 gevolgde fitnessprogramma bij het [A] Fitness Resort in de Verenigde Staten. Het betreft de volgende uitgaven:

Vlucht Nederland – Verenigde Staten retour

€ 1.001,57

Fitnessprogramma

(bestaande uit kosten voor verblijf, dieet, fitness en overige kosten)

€ 18.160,75

Zelfstandige bijdrage GGZ DBC (Solutions Center)

€ 360,00

Totaal

€ 19.522,32

7. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of eiseres recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten. Meer specifiek is in geschil het antwoord op de vraag of de onder 6. genoemde kosten kwalificeren als uitgaven voor genees- en heelkundige hulp (artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001).

8. Eiseres stelt dat zij het fitnessprogramma heeft gevolgd ter behandeling van haar ziekte (morbide obesitas) en dat de behandeling bij het [A] Fitness Resort heeft plaatsgevonden op voorschrift van een arts en onder begeleiding van een paramedicus. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat de behandeling in het [A] Fitness Resort heeft bestaan uit een intensief dagprogramma, dat – naast zeven uur sporten – bestond uit groepstherapieën, gesprekken met een psycholoog, begeleiding door een diëtist en begeleiding door een fysiotherapeut.

9. Verweerder betwist dat sprake is van de behandeling op voorschrift en onder begeleiding van een arts en stelt dat het door eiseres gevolgde programma uitsluitend een fitnessprogramma was, nu hij uit de factuur en uit de website van [A] Fitness Resort niet heeft kunnen afleiden dat sprake was van begeleiding door artsen of paramedici.

10. De rechtbank stelt voorop dat op eiseres de bewijslast rust om feiten en omstandigheden te stellen, op grond waarvan aannemelijk is dat de door haar gedane uitgaven kwalificeren als uitgaven voor genees- en heelkundige hulp in de zin van de Wet IB. De gradatie is daarbij “aannemelijk maken” en niet “overtuigend aantonen”.

11. Uit de verklaring van eiseres ter zitting en haar toelichting op de stukken acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de kosten met betrekking tot het fitnessprogramma (deels) vallen onder uitgaven voor geneeskundige hulp. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Om voor aftrek in aanmerking te komen, dient er aan een aantal voorwaarden te worden voldaan.

a. Het moet gaan om uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan.

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat eiseres leed aan een eetstoornis (morbide obesitas, een ziekte in de zin van de Wet IB), hetgeen door verweerder overigens ook niet wordt betwist.

Het moet vervolgens gaan om een behandeling voor die ziekte, die plaatsvindt 'op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus' (artikel 6.17 lid 9 onder b, Wet IB, tekst 2013).

De rechtbank acht ook aannemelijk dat de behandeling ten minste heeft plaatsgevonden op voorschrift van een arts en onder begeleiding van paramedici (verblijf Verenigde Staten) en van een arts (voor- en natraject bij Solutions in Nederland). De rechtbank hecht hierbij de meeste waarde aan de verklaring van [psychiater] , psychiater (en dus arts in de zin van de Wet IB) bij Solutions, gedateerd 29 juni 2013 (bijlage bij het bezwaarschrift). Daarin verklaart [psychiater] dat hij eiseres adviseerde te starten met een (kennismakings)traject volgens het (12 Stappen)Minnesota model bij Solutions en dit te vervolgen met een conforme uitgebreide klinisch gespecialiseerde - multidisciplinaire - benadering voor eetstoornissen in de Verenigde Staten, waarna tenslotte de nazorg weer bij Solutions gerealiseerd kan worden. De rechtbank vat deze verklaring op als een voorschrift in de zin van de Wet IB, mede gelet op de voor- en nazorg die bij Solutions zelf zou plaatsvinden. De rechtbank acht de door eiseres overgelegde factuur voor de eigen bijdrage aan GGZ DBC van € 360 steunbewijs voor het oordeel dat deze arts de betreffende behandeling daadwerkelijk heeft voorgeschreven en begeleid. Voor het overige overweegt de rechtbank dat uit de verklaringen van de andere betrokken artsen wellicht niet kan worden afgeleid dat de behandeling op hun voorschrift dan wel onder hun begeleiding heeft plaatsgevonden, maar de rechtbank leidt daaruit wel af dat ook deze andere artsen erkend hebben dat de behandeling een geschikte behandeling zou zijn voor de ziekte die eiseres had. De rechtbank wijst daartoe in het bijzonder op de verklaring van [huisarts] , huisarts, van 12 mei 2016, waarin hij aangeeft dat de keuze voor een multidisciplinaire aanpak (in de Verenigde Staten) zijns inziens 'medisch zeer gewenst was' en dat hem er een duidelijke indicatie voor aanwezig leek.

Verweerder heeft betwist dat eiseres in het [A] Fitness Resort een behandeling heeft ondergaan, begeleid door paramedici. De rechtbank acht de verklaring van eiseres dat zij tijdens haar verblijf in het [A] Fitness Resort intensief is begeleid door een diëtiste, een fysiotherapeut en een psycholoog, echter geloofwaardig. Het enkele feit dat op de website van het resort niet blijkt dat de betreffende functionarissen aanwezig zijn, zoals verweerder heeft gesteld, doet daar wat de rechtbank betreft niet aan af. De rechtbank acht aannemelijk dat eiseres een zeer intensief programma heeft gevolgd, dat zowel op lichamelijk als op geestelijk terrein aangreep en ook zijn vruchten heeft afgeworpen, zoals niet alleen eiseres zelf maar ook haar huisarts en haar ARBO-arts hebben verklaard. Verweerder betwist overigens (terecht) niet dat een diëtist, een fysiotherapeut en een psycholoog alle drie zijn aan te merken als paramedici in de zin van de Wet IB 2001.

12. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank door eiseres voldoende aannemelijk gemaakt dat in het [A] Fitness Resort een 'behandeling' heeft plaatsgevonden 'op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus'. In beginsel kwalificeren de kosten die een dergelijke behandeling met zich meebrengen dan ook als uitgaven voor specifieke zorgkosten.

13. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen welke van de gestelde kosten voor aftrek in aanmerking komen. Verweerder heeft ter zitting verklaard zich op zichzelf (afgezien van de aftrekbaarheid) te kunnen vinden in de cijfermatige uitwerking van de gemaakte kosten die eiseres heeft opgesteld (bijlage 1 bij Bijlage 7 bij het verweerschrift). De volgende kosten komen naar het oordeel van de rechtbank voor aftrek in aanmerking:

-

De kosten voor de vlucht Nederland – Verenigde Staten retour van € 1.001,57. Naar het oordeel van de rechtbank betreffen dit vervoerskosten die door eiseres voldoende aannemelijk zijn gemaakt en op grond van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001 voor aftrek in aanmerking komen.

-

De eigen bijdrage voor GGZ DBC van € 360.

-

Voor wat betreft de kosten voor het fitnessprogramma staat de rechtbank uitsluitend de bedragen in aftrek toe die op de factuur van [A] Fitness Resort onder de titel ‘Fitness Program’ en ‘Admission to Exercise’ zijn opgenomen. Dit betreft de eerste 5 weken à $ 1.327 ($ 6.635) plus de laatste 6 weken à $ 1.222 ($ 7.332) plus week 6 à ($ 1.327 -/- korting (pro rata) van 20,25 % =) $ 1.059 = $ 15.026 uit hoofde van ‘Fitness Program’ plus 12 x $ 10 = $ 120 uit hoofde van 'Admission to Exercise’, in totaal $ 15.146. Rekening houdend met de door eiseres gehanteerde en door verweerder geaccepteerde wisselkoers USD/EUR is dat gelijk aan € 11.978.

Deze in aanmerking komende uitgaven bedragen in totaal € 13.339.

14. De rechtbank staat de kosten die op de factuur van [A] Fitness Resort onder de titel ‘Room Charges’ en ‘Prepared Food’ zijn opgenomen dus niet toe. De rechtbank overweegt daartoe dat de wetgever heeft gekozen voor een strikte opsomming van de voor aftrek in aanmerking komende uitgaven. Niet aannemelijk is geworden dat de betreffende posten kwalificeren als geneeskundige hulp in de zin van de Wet IB, dan wel daadwerkelijk een onlosmakelijk onderdeel van de behandeling hebben gevormd. Dat is bij zuivere verblijfsposten als hotelkosten niet snel het geval. Ook uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat niet alle kosten die samenhangen met een als geneeskundige behandeling kwalificerende behandeling ook aftrekbaar zijn (vgl. Hoge Raad 3 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3179).

15. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De aanslag dient te worden verminderd tot een aanslag uitgaande van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.275, waarop een persoonsgebonden aftrek in mindering dient te worden gebracht. De persoonsgebonden aftrek dient te worden berekend op basis van een bedrag van € 13.339 nog in aanmerking te nemen specifieke zorgkosten in de zin van artikel 6.17 van de wet IB 2001.

16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 115,40, bestaande uit reis- en verletkosten van eiseres. De reiskosten stelt de rechtbank vast op € 35,40 ( [woonplaats] – Groningen openbaar vervoer, tweede klasse, retour). De verletkosten stelt de rechtbank vast op € 80 (4 uur maal een uurtarief van € 20 per uur). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.

18. Deze uitspraak is gedaan op 26 mei 2016 door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Kuik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op die datum, evenals de rechtsmiddelenverwijzing. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de rechter en de griffier.

w.g. griffier

w.g. rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

fn 62