Rechtbank Noord-Nederland, 22-11-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:5067, AWB - 15 /1570 t/m 15/1572 en 15/3974
Rechtbank Noord-Nederland, 22-11-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:5067, AWB - 15 /1570 t/m 15/1572 en 15/3974
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 22 november 2016
- Datum publicatie
- 5 december 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2016:5067
- Zaaknummer
- AWB - 15 /1570 t/m 15/1572 en 15/3974
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Nieuw feit. Royalty's uit auteursrechten vormen resultaat uit overige werkzaamheden. Tevergeefs beroep op vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel. Kostenvergoedingen van stichting geen bron van inkomen.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 15/1570 tot en met 15/1572 en 15/3974
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 22 november 2016 in de zaak tussen
(gemachtigde: [Z] ),
en
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 21 december 2013 een tweetal navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en bijbehorende beschikkingen heffingsrente opgelegd, betreffende de jaren 2008 en 2009. Voorts heeft verweerder aan eiser met dagtekening 19 december 2013 een aanslag in de IB/PVV en bijbehorende beschikking heffingsrente opgelegd over het jaar 2010, alsmede met dagtekening 19 december 2014 een aanslag in de IB/PVV en bijbehorende beschikking heffingsrente over het jaar 2011.
Deze belastingaanslagen en beschikkingen zijn berekend naar de navolgende belastbare inkomens en dragen de volgende zaaknummers:
Jaar |
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
Beschikking heffings-rente ten bedrage van |
Zaak-nummer |
2008 |
€ 76.682 |
€ 415 |
15/1570 |
2009 |
€ 77.273 |
€ 293 |
15/1571 |
2010 |
€ 93.611 |
€ 859 |
15/1572 |
2011 |
€ 108.583 |
€ 1.648 |
15/3974 |
Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 19 maart 2015 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen voormelde navorderingsaanslagen over 2008 en 2009, alsmede tegen de aanslag 2010, met bijbehorende beschikkingen, ongegrond verklaard. Bij uitspraak op bezwaar van 3 september 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen voormelde aanslag 2011, met bijbehorende beschikking, gegrond verklaard en het belastbaar inkomen uit werk en woning verlaagd naar € 105.240. De bijbehorende beschikking heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd (naar € 1.490).
Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen geregistreerd onder de hiervoor vermelde zaaknummers.
Verweerder heeft in elk van de beroepen een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vόόr de zitting nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2016. De onderhavige zaken zijn aldaar gelijktijdig behandeld met die van eisers collega [Y] , wiens zaken bij de rechtbank bekend zijn onder de nummers 15/1573 tot en met 15/1577. Eiser heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] en [naam] .
Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde eiser in de gelegenheid te stellen om kopieën van overeenkomsten met uitgevers te overleggen. Bij brief van 3 februari 2016 heeft de rechtbank partijen bevestigd dat het vooronderzoek is hervat (8:64 Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Vervolgens heeft eiser bij brief van 8 februari 2016 diverse nadere stukken overgelegd, waarop verweerder bij brieven van 22 februari 2016 en 3 mei 2016 heeft gereageerd. Bij zijn brief van 3 juni 2016 heeft de gemachtigde van eiser vervolgens aangegeven in de gelegenheid te willen worden gesteld om mondeling of schriftelijk te reageren op het laatste stuk van verweerder van 3 mei 2016. Alle van partijen afkomstige stukken zijn over en weer door de rechtbank in kopie aan de wederpartij verstrekt.
De meervoudige kamer heeft, lopende het hervatte vooronderzoek, in het kader van een efficiënte afdoening van de zaken, mr. A. Heidekamp tot rechter-commissaris benoemd (8:12 Awb). Bij brief van 15 juni 2016 zijn partijen hierover geïnformeerd en opgeroepen om bij gemachtigde te verschijnen op een comparitiezitting (8:44 Awb). Deze comparitiezitting heeft - na voorafgaande afstemming met partijen - plaatsgevonden op 22 juni 2016. Eiser heeft zich bij deze comparitiezitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] en [naam] . Ook op de comparitiezitting zijn de onderhavige zaken gelijktijdig besproken met die van eisers collega [Y] .
De rechtbank heeft ter zake van het verhandelde op de comparitiezitting een proces-verbaal opgemaakt dat op 29 juni 2016 aan partijen is verzonden. Op basis van dit proces-verbaal heeft de meervoudige kamer vervolgens geconcludeerd dat zij voldoende is geïnformeerd om uitspraak te kunnen doen in de zaken zonder nadere zitting. Bij brief van 30 juni 2016 heeft eiser gereageerd op het proces-verbaal, welke reactie in afschrift aan verweerder is verzonden. Beide partijen hebben daarop toestemming gegeven voor afdoening zonder nadere zitting, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten. Dit is aan partijen kenbaar gemaakt bij brief van 18 juli 2016.
Het proces-verbaal ter zake van het verhandelde op de zitting van 2 februari 2016 is aan deze uitspraak gehecht.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser is geboren op [dag/maand] 1955 en was in de hier van belang zijnde belastingjaren als hoogleraar [vak] in loondienst bij het Universitair Medisch Centrum Groningen (hierna: UMCG).
Daarnaast is hij (mede-)auteur van verschillende vaktechnische uitgaven, in het kader waarvan in de hier van belang zijnde jaren royalty’s zijn uitbetaald door de uitgevers van die werken.
Eiser vormt, samen met [Y] (hierna: [Y] ) en [Z] (eisers gemachtigde), sinds 1990 het bestuur van Stichting [Q] (hierna: de stichting), waarbij eiser als secretaris optreedt. Deze stichting heeft als doelstelling: het toepasbaar maken van sociaal-wetenschappelijke kennis binnen de gezondheidszorg. De feitelijke werkzaamheden van de stichting bestaan (onder meer) uit het ontwikkelen en verzorgen van onderwijs, het geven van advies, het doen van wetenschappelijk onderzoek en het zorgen voor patiënten. Deze werkzaamheden worden verricht door de bestuurders van de stichting alsmede door, al dan niet betaalde, medewerkers.
De bestuursleden van de stichting hebben op 16 mei 2001 een document genaamd “REGLEMENT betreffende de besteding van het vermogen van de Stichting [Q] ” ondertekend (hierna: het reglement). Hierin is, voor zover te dezen van belang, onder meer het volgende vermeld:
“Het vermogen van de Stichting wordt benut voor het realiseren van de doelstelling van de Stichting (zie artikel 2 van de Statuten). Het vermogen van de Stichting zal worden gevormd door (zie artikel 3 van de Statuten):
a. – subsidies, retributies en donaties
b. – schenkingen, erfstellingen en legaten
c. – alle andere verkrijgingen en baten
Tot de andere verkrijgingen en baten behoren onder meer de vergoedingen van derden voor de activiteiten die door of namens de Stichting worden ondernomen. Alle vergoedingen die de Stichting ontvangt, behoren tot het vermogen van de Stichting. De bestuursleden of andere medewerkers van de Stichting kunnen geen rechten doen gelden op deze vergoedingen.
Wat betreft de besteding van het vermogen gelden de volgende regels:
1. De inkomsten worden verminderd met de uitgaven die nodig waren om de
inkomsten te verwerven, zoals acquisitiekosten, reis- en
verblijfkosten, materialen en personeelskosten. Resteren de netto
inkomsten.
2. 10 % van de netto inkomsten wordt toegewezen aan de algemene middelen
van de Stichting ter dekking van algemene onkosten. Resteert het
projectensaldo.
3. Het projectensaldo is beschikbaar voor het uitvoeren van projecten.
Het bestuurslid/de bestuursleden die de inkomsten hebben gegenereerd,
kunnen het overeenkomstige deel van het projectensaldo aanwenden voor
projecten die aansluiten bij de door [Q] beoogde doelstelling.
4. Indien de inkomsten door meerdere bestuursleden zijn gegenereerd, dan
wordt vastgelegd welk deel ieder van hen kan aanwenden voor projecten.
(…)
6. De penningmeester houdt in de boekhouding bij de inkomsten, uitgaven
en het saldo van ieder van de projecten.
(…)
8. Van alle onkosten en uitgaven ten dienste van de Stichting dienen nota's of betalingsbewijzen te worden overlegd aan de penningmeester. De penningmeester gaat pas over tot terugbetaling na ontvangst van deze betalingsbewijzen.”
Eiser heeft in de afgelopen jaren, samen met zijn medebestuurders en andere auteurs diverse (bijdragen aan) boeken en andere uitgaven (hierna: de werken) geschreven, waarvoor royalty’s zijn betaald. Tot de stukken van het geding behoort (onder meer als bijlage bij het beroepschrift) een overzicht van de betreffende bijdragen en werken, dat de periode 1990 tot en met 2014 beslaat.
Eiser heeft in de onderhavige jaren kosten gedeclareerd bij de stichting. De stichting heeft deze kosten aan eiser vergoed. In de door hem ingediende aangiften IB/PVV heeft eiser zowel de vergoeding als de uitbetaling verantwoord onder resultaat uit overige werkzaamheden, waarbij de gemaakte kosten als negatieve component zijn aangegeven en de ontvangen vergoeding als positieve component is aangegeven. De in de aangiften vermelde bedragen aan vergoedingen en kosten waren voor elk jaar aan elkaar gelijk. Het behaalde resultaat bedroeg € 0.
In het rapport inzake het bij de stichting ingestelde onderzoek naar de belastingplicht voor de omzetbelasting over de jaren 1995 tot en met 1998, gedateerd 7 augustus 2000, staat onder meer het volgende vermeld:
"2.7Auteurswerkzaamheden
In het controletijdvak heeft de Stichting [Q] auteurshonoraria ontvangen voor het schrijven van boeken en artikelen. Deze diensten door schrijvers zijn vrijgesteld op grond van artikel 11, lid 1, letter q van de wet OB."
In 2009 (eerste dag onderzoek: 22 april 2009) heeft verweerder bij de stichting een boekenonderzoek uitgevoerd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2008. Het ter zake daarvan opgemaakte rapport dateert van 15 mei 2009. Voor zover te dezen van belang is in dit rapport het volgende vermeld: