Rechtbank Noord-Nederland, 06-12-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:5333, 15/5249 verzet
Rechtbank Noord-Nederland, 06-12-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:5333, 15/5249 verzet
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 6 december 2016
- Datum publicatie
- 7 december 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2016:5333
- Zaaknummer
- 15/5249 verzet
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag BPM betreft 146 auto's. Verzetsrechter oordeelt dat voor het beroep ten onrechte 146 maal griffierecht is geheven.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 15/5249 t/m 15/5260, 15/5262 t/m 15/5273, 15/5275 t/m 15/5286, 15/5288 t/m 15/5299, 15/5301 t/m 15/5312, 15/5314 t/m 15/5325, 15/5327 t/m 15/5338, 15/5340 t/m 15/5351, 15/5353 t/m 15/5364, 15/5366 t/m 15/5377 en 15/5379 t/m 15/5394
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 6 december 2016 op het verzet van
(gemachtigde: [gemachtigde] )
tegen de uitspraak van de rechtbank van 30 juni 2016 in het beroep van opposante tegen
Procesverloop
Opposante heeft beroep ingesteld tegen “de uitspraak op bezwaar d.d. 5 november 2015 met kenmerk 2015.181.03.00123 | [#####]”.
De rechtbank heeft het beroep gesplitst in 146 zaken.
Bij uitspraak van 30 juni 2016 heeft de rechtbank verklaard dat de beroepen met de hierboven vermelde zaaknummers niet-ontvankelijk zijn.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2016. Opposant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Geopposeerde is niet verschenen. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Nadat de rechtbank het onderzoek heeft heropend, heeft de rechtbank de zaken verwezen naar de meervoudige belastingkamer. Met toestemming van opposante heeft de rechtbank een nadere zitting achterwege gelaten. De meervoudige belastingkamer heeft na beraadslaging het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft in de onderhavige beroepszaken uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposante in geen van de onderhavige beroepszaken het griffierecht op tijd heeft betaald.
2. In deze verzetszaken beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de uitspraak van 30 juni 2016 terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaken pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposante heeft in 2013 aangifte ingevolge de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) gedaan ter zake van de registratie van 145 gebruikte auto's en 1 nieuwe auto. Met ingang van 1 februari 2013 beschikte opposante daartoe over een vergunning in de zin van artikel 8 van de Wet BPM.
4. Geopposeerde heeft bij opposante een boekenonderzoek gehouden naar de aanvaardbaarheid van de aangiften BPM over het jaar 2013. In het van de uitkomsten van dit onderzoek opgemaakte rapport deelt geopposeerde mee dat hem is gebleken dat opposante bij 141 auto’s de zogenoemde BPM-vermindering heeft vastgesteld op basis van een taxatierapport, waarbij opposante op de koerslijstwaarden van de auto’s de door haar gecalculeerde schade geheel in mindering heeft gebracht. Geopposeerde heeft in zijn rapport geconcludeerd dat deze methode niet acceptabel is. Geopposeerde heeft daarom in zijn rapport aan opposante aangekondigd dat aan haar een naheffingsaanslag BPM zal worden opgelegd, waarbij de naheffing BPM per auto zal worden berekend op basis van de koerslijst die gebezigd is in het desbetreffende taxatierapport, zonder daarnaast rekening te houden met enige schade aan de auto. Aangekondigd is dat de hoogte van de naheffing zal worden vastgesteld op € 111.370. Geopposeerde heeft voor een overzicht van de bevindingen per auto verwezen naar een bij zijn rapport gevoegde bijlage. In deze bijlage, die de vorm heeft van een spreadsheet, staan de 146 auto’s waarvoor opposante aangifte BPM heeft gedaan, vermeld. Bij iedere auto staat in de eerste kolom een afzonderlijk aangiftenummer vermeld. In de laatste kolom staat bij iedere auto het bedrag vermeld dat opposante volgens geopposeerde meer is verschuldigd dan het door haar betaalde bedrag. Bij acht auto’s is volgens deze laatste kolom het na te heffen bedrag nihil en bij twee auto’s negatief. Op de laatste pagina staat onder de laatste kolom het totaalbedrag van de in die kolom vermelde bedragen vermeld, zijnde € 111.370.
5. Geopposeerde heeft met dagtekening 6 juli 2015 aan opposante een naheffingsaanslag opgelegd tot een bedrag van € 111.370. Daarbij heeft geopposeerde bij beschikking aan opposante een bedrag van € 6.992 aan heffingsrente in rekening gebracht. Verder heeft geopposeerde bij beschikking, zoals ook is aangekondigd in het rapport van het boekenonderzoek, aan opposante een boete van € 55.685 opgelegd. De naheffingsaanslag, beschikking heffingsrente en boetebeschikking heeft geopposeerde vervat in één geschrift in de vorm van een brief met het beschikkingsnummer 2015 181 15 00123. De bij 4 bedoelde bijlage heeft geopposeerde bij deze brief gevoegd.
6. Geopposeerde heeft met dagtekening 27 juli 2015 de bij 5 bedoelde naheffingsaanslag, beschikking heffingsrente en boetebeschikking wederom vervat in één geschrift in de vorm van een aanslagbiljet met het beschikkingsnummer 2015 181 03 00123.
7. Opposantes gemachtigde heeft bij brief van 7 augustus 2015 bezwaar gemaakt tegen de “naheffingsaanslag met mededeling boete d.d. 06-07-2015 met kenmerk 2015.181.15.00123”.
8. Geopposeerde heeft bij brief van 5 november 2015, met onder meer als referentie het aanslagnummer 2015 181 03 00123, uitspraak gedaan op het bij 7 bedoelde bezwaar. Daarbij heeft geopposeerde geconcludeerd dat de correcties ten aanzien van een viertal auto’s dienen te worden verminderd tot nihil. Geopposeerde heeft de naheffingsaanslag nader vastgesteld op € 108.449. De boete is verminderd tot € 54.224. Onder het kopje “Uitspraak op bezwaar” heeft geopposeerde vermeld: “Ik verklaar uw bezwaar tegen de naheffingsaanslag gegrond.”.
9. Opposantes gemachtigde heeft bij brief van 24 november 2015 een beroepschrift ingediend tegen de “de uitspraak op bezwaar d.d. 5 november 2015 met kenmerk 2015.181.03.00123 | [#####]”. De rechtbank heeft bij brief van 4 januari 2016 de ontvangst van dit beroep bevestigd. De rechtbank heeft daarbij aan opposante het volgende meegedeeld:
”De rechtbank heeft geconstateerd dat bovengenoemd beroep gericht is tegen een uitspraak op bezwaar ten aanzien van 145 verschillende aangiftenummers. Het beroepschrift behelst in feite 145 beroepen. Derhalve wordt het ingestelde beroep gesplitst in afzonderlijke beroepen (zie bijlage). Deze beroepen zullen te zijner tijd gelijktijdig ter zitting behandeld worden.
Per beroep dient u het daarvoor verschuldigde griffierecht te voldoen.”.
10. De rechtbank heeft aan de hand van de bij 4 bedoelde bijlage het beroep gesplitst in 146 zaken in plaats van de eerder abusievelijk aangekondigde 145 zaken. Dit betreffen de onderhavige 136 zaken alsmede de zaken met de zaaknummers 15/5261, 15/5274, 15/5287, 15/5300, 15/5313, 15/5326, 15/5339, 15/5352, 15/5365, 15/5378 (hierna: de tien andere zaken).
11. Bij brieven van 5 januari 2016 heeft de griffier opposante ter zake van alle bij 10 bedoelde zaken gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en haar meegedeeld dat dit binnen vier weken moet zijn voldaan.
12. Opposante heeft in de tien andere zaken voor iedere zaak het griffierecht voldaan.
13. Omdat de betaling in de onderhavige zaken uitbleef, heeft de griffier bij aangetekend verzonden brieven van 3 februari 2016 opposante nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief.
14. Het griffierecht is in geen van de onderhavige zaken betaald.
15. Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank primair aan dat het beroep is gericht tegen één uitspraak op bezwaar. Deze uitspraak op bezwaar is volgens opposante gedaan naar aanleiding van één bezwaar tegen één naheffingsaanslag. Er is dus sprake van één besluit waartegen het beroep zich richt. Daarom is er volgens opposante slechts eenmaal griffierecht verschuldigd.
16. Artikel 8:41, eerste lid, van de Awb bepaalt dat van de indiener van het beroepschrift door de griffier een griffierecht wordt geheven. Het tweede lid neemt als uitgangspunt het begrip 'besluit'. Het derde lid van dit artikel bepaalt vervolgens dat, indien het een beroepschrift tegen twee of meer samenhangende besluiten betreft, eenmaal griffierecht is verschuldigd.
17. De rechtbank is van oordeel dat de bij 5 bedoelde brief van 6 juli 2015 met het beschikkingsnummer 2015 181 15 00123 slechts één naheffingsaanslag bevat in de zin van artikel 20, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Naar het oordeel van de rechtbank moet deze naheffingsaanslag, gelet op de wettelijke systematiek van de AWR (zie onder meer artikel 26 in verbinding met artikel 20 van de AWR) en de rechtsgevolgen die aan het opleggen ervan zijn verbonden, worden aangemerkt als (één) 'besluit' in de zin van artikel 8:41 van de Awb. Hieraan doet niet af dat deze naheffingsaanslag betrekking heeft op meerdere auto’s en dat geopposeerde per auto een na te heffen bedrag heeft berekend. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat geen wettelijke bepaling zich er tegen verzet dat geopposeerde de per auto te weinig afgedragen BPM in één naheffingsaanslag begrijpt (vergelijk HR 5 september 1979, nr. 19 400, BNB 1979/265).
18. Naar het oordeel van de rechtbank bevat de brief van 6 juli 2015, naast de naheffingsaanslag, tevens een beschikking heffingsrente en een boetebeschikking. In deze brief zijn dus een drietal besluiten in de zin van artikel 8:41 van de Awb verenigd.
19. Uit hetgeen bij 7 is vermeld, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat opposante bij brief van 7 augustus 2015 bezwaar heeft gemaakt tegen de in de brief van 6 juli 2015 vervatte naheffingsaanslag, de boetebeschikking en impliciet tegen de beschikking heffingsrente.
20. Gelet op hetgeen bij 17 tot en met 19 is overwogen, bevat de bij 8 bedoelde brief van 5 november 2015, mede gelet op de vorm en inhoud daarvan, naar het oordeel van de rechtbank een drietal uitspraken op het bij 19 bedoelde bezwaar. Dit betreffen de (expliciete) uitspraken op bezwaar gericht tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking en de (impliciete) uitspraak op bezwaar gericht tegen de beschikking heffingsrente. In de brief van 5 november 2015 zijn dus een drietal besluiten vervat.
21. Zoals volgt uit de inhoud van opposantes beroepschrift van 24 november 2015 is het beroep expliciet gericht tegen de bij 20 bedoelde uitspraken op bezwaar gericht tegen de in de brief van 6 juli 2015 vervatte naheffingsaanslag en de boetebeschikking en impliciet tegen de bij 20 bedoelde uitspraak op bezwaar gericht tegen de beschikking heffingsrente. Het beroep is dus gericht tegen een drietal besluiten. Naar het oordeel van de rechtbank moeten deze besluiten worden beschouwd als samenhangende besluiten in de zin van artikel 8:41, derde lid, van de Awb, omdat deze voortkomen uit één samenstel van feiten en omstandigheden. Blijkens de wetsgeschiedenis is in dit verband in fiscale zaken met name gedacht aan de situatie dat meerdere besluiten zijn vermeld op één aanslagbiljet, welke situatie ook in het onderhavige geval aan de orde is (zie onder 5 en zie Kamerstukken II 1997-1998, 25 175, nr. 5, p. 23).
22. Nu het beroepschrift is gericht tegen een drietal samenhangende besluiten, is opposante als indiener van dit beroepschrift slechts eenmaal griffierecht verschuldigd. De griffier van de rechtbank heeft dus ten onrechte 146 maal griffierecht van opposante geheven.
23. Nu opposante reeds in de andere zaken het griffierecht heeft voldaan (zie 10 en 12), stelt de rechtbank vast dat opposante in de onderhavige zaken geen griffierecht meer verschuldigd is. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom in de buitenzittinguitspraak ten onrechte geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is wegens het niet (tijdig) betalen van het griffierecht.
24. Nu opposante in de andere zaken voor iedere zaak, dus tienmaal, griffierecht heeft betaald, terwijl zij maar eenmaal griffierecht is verschuldigd, zal de rechtbank de heffing van het griffierecht in negen van de andere zaken ambtshalve in overeenstemming brengen met deze uitspraak.
25. De rechtbank wijst partijen erop dat zij administratief gezien de splitsing van het beroep in stand laat, maar het aantal zaken terugbrengt naar 132 zaken. Dit is het totaal aantal auto’s (146) die staan vermeld op de bij 4 bedoelde bijlage, verminderd met de auto’s (10) waarvan het na te heffen bedrag volgens die bijlage nihil of negatief is en verminderd met de auto’s (4) waarvan de correcties bij de uitspraak op bezwaar zijn verminderd tot nihil.
26. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 30 juni 2016 vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan. De meervoudige kamer verwijst de zaken voor verdere behandeling naar de enkelvoudige kamer. Het beroep zal na voltooiing van het vooronderzoek alsnog op een of meerdere zittingen worden behandeld.
27. De rechtbank veroordeelt geopposeerde in de door opposant gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 496 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift, 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- veroordeelt geopposeerde in de proceskosten van opposant tot een bedrag van
€ 496.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, voorzitter, mr. G.B.A. Brummer en mr. A. Heidekamp, rechters, in aanwezigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 december 2016.
w.g. griffier
w.g. rechter