Rechtbank Noord-Nederland, 20-12-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:5560, LEE 15/23
Rechtbank Noord-Nederland, 20-12-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:5560, LEE 15/23
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 20 december 2016
- Datum publicatie
- 28 februari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2016:5560
- Zaaknummer
- LEE 15/23
Inhoudsindicatie
Aanslag afvalstoffenheffing. Eiseres is geen gebruiker in de zin van de Verordening, beroep gegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 15/23
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 20 december 2016 in de zaak tussen
(gemachtigde: [gemachtigde eiseres] ),
en
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het jaar 2014 met dagtekening 28 februari 2014 aan eiseres ter zake van het object dat op het desbetreffende aanslagbiljet is aangeduid als [object] te [plaats] een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd tot een bedrag van € 341,16.
Bij uitspraak op bezwaar van 25 november 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2015. Namens eiseres is verschenen een kantoorgenoot van de gemachtigde, [kantoorgenoot gemachtigde] , bijgestaan door de heer [bijstand] (namens de [eiseres] .). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De onderhavige zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met de beroepen van [naam] , bij de rechtbank bekend onder de zaaknummers LEE 15/20 en 15/21, en het beroep van [naam] , bij de rechtbank bekend onder het zaaknummer LEE 15/23. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Bij brief van 28 januari 2016 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat zij het onderzoek heeft heropend en de zaak heeft verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank. Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres is eigenaar van het appartement [object] (het appartement) te [plaats] . Het appartement maakt deel uit van een complex van 30 appartementen dat is gelegen direct achter hotel [hotel] op [plaats] . Ook dit hotel is eigendom van eiseres.
Eiseres verhuurt het appartement samen met het hotel tegen een vaste huurprijs aan [X B.V.] (hierna: [X B.V.] ). [X B.V.] exploiteert het hotel samen met het appartement en andere appartementen die van diverse particulieren (zie 1.3) worden gehuurd.
Voorafgaand aan de exploitatie door [X B.V.] werd het hotel door [Y B.V.] geëxploiteerd. Na het faillissement van het hotel [hotel] zijn op 15 mei 2013 het hotel en 16 appartementen in eigendom overgedragen aan eiseres. Op dezelfde datum zijn door eiseres 15 van de hiervoor genoemde 16 appartementen aan diverse particulieren verkocht en in eigendom overgedragen. Het appartement bleef bij eiseres in eigendom achter.
Eiseres heeft geen mogelijkheid tot eigen gebruik van het appartement.
Bij e-mail van 29 januari 2014 en bij schrijven van 6 februari 2014 heeft verweerder eiseres in kennis gesteld van het besluit om de eigenaren van de appartementen aan te slaan voor de afvalstoffenheffing.
Geschil en beoordeling
2. Tussen partijen is in geschil of de aanslag afvalstoffenheffing terecht is opgelegd.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er geen aanslag afvalstoffenheffing aan haar kan worden opgelegd omdat er ter zake van het appartement geen sprake is van huishoudelijke afvalstoffen maar van bedrijfsafvalstoffen. Volgens eiseres is geen sprake van een particuliere huishouding zoals bedoeld in de Wet Milieubeheer (hierna: Wet MB). Het antwoord op de vraag of eiseres - de eigenaar - op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Verordening op de heffing en invordering van afvalstoffenheffing 2014 (hierna: de Verordening) als gebruiker kan worden aangemerkt, beantwoordt eiseres ontkennend.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het recreatieappartement in het kader van de afvalstoffenheffing dient te worden gezien als een perceel waarin huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat eiseres op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Verordening als gebruiker dient te worden aangemerkt. Verweerder komt haar inzamelplicht na. De tussen eiseres en [X B.V.] gesloten huurovereenkomst bindt alleen partijen die die overeenkomst zijn aangegaan, aldus verweerder. Volgens verweerder is eiseres dan ook terecht aangeslagen voor de afvalstoffenheffing.
5. Om redenen van proceseconomie zal de rechtbank eerst een oordeel geven over de stelling van eiseres dat zij niet als gebruiker in de zin van de Verordening kan worden aangemerkt. Verweerder stelt in dat kader dat het enkele feit dat de appartementen aan eiseres ter beschikking staat, voldoende is.
6. Artikel 15.33 van de Wet MB luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“1. De gemeenteraad kan ter bestrijding van de kosten die voor haar verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen een heffing instellen, waaraan kunnen worden onderworpen degenen die, al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht, gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, wordt:
a. gebruikmaken van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruikmaken door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;
b. gebruikmaken door degene aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruikmaken door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven, met dien verstande dat degene die het deel in gebruik heeft gegeven, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
c. het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruikmaken door degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld, met dien verstande dat degene die het perceel ter beschikking heeft gesteld, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie het perceel ter beschikking is gesteld.”
7. De Verordening, zoals op 5 november 2013 door de raad van de gemeente Schiermonnikoog is vastgesteld, luidt – voor zover hier van belang – als volgt: