Home

Rechtbank Noord-Nederland, 11-05-2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:2073, AWB - 16 _ 2676

Rechtbank Noord-Nederland, 11-05-2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:2073, AWB - 16 _ 2676

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
11 mei 2017
Datum publicatie
19 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2017:2073
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2676

Inhoudsindicatie

Eiseres heeft haar beroep niet ten overstaan aan (schriftelijk noch mondeling) de rechtbank ingetrokken (artikel 6:21 Awb). Het beroep is niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van het procesbelang (artikel 8:41 lid 7 Awb). Eiseres heeft rechtsgeldig afgezien van vergoeding van de proceskosten. De afspraak tussen partijen is niet specifiek genoeg voor het griffierecht.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 16/2676

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 11 mei 2017 in de zaak tussen

en

Procesverloop

Het beroep is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 18 mei 2016 op het bezwaarschrift van eiseres tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 en de daarbij gegeven boete- en belastingrentebeschikking.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2017. Eiseres is, hoewel daartoe op de voorgeschreven wijze uitgenodigd, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 8 april 2017 heeft getekend voor ontvangst van de aangetekend verzonden uitnodiging voor de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,00 aan eiseres te vergoeden;

- ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten.

Gronden

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.

2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat overeengekomen is dat eiseres het beroep zou intrekken. Vervolgens heeft verweerder de naheffingsaanslag en belastingrente– en boetebeschikking verminderd naar nihil.

3. De rechtbank is van oordeel dat er nog wel sprake is van een beroep waarop moet worden beslist. Weliswaar bestaat het voorwerp van het beroep niet meer, aangezien de naheffingsaanslag en de bijbehorende beschikkingen op 27 januari 2017 tot nihil zijn verminderd, maar voor de rechtbank is het niet genoeg dat eiseres daaraan voorafgaand aan verweerder heeft geschreven dat zij akkoord gaat met de intrekking. De rechtbank verlangt een intrekking van eiseres ten overstaan aan de rechtbank. Als dat niet ter zitting gebeurt, dan kan eiseres alleen op schrift, rechtstreeks aan de rechtbank gericht, de intrekking bewerkstelligen (vgl. artikel 6:21 van de Awb). In dit geval heeft de rechtbank eiseres daartoe schriftelijk benaderd, maar heeft eiseres daarop niet gereageerd. De mailwisseling tussen verweerder en eiseres van 12 en 13 december 2016 kwalificeert evenmin als een zodanige intrekking. Het beroep bestaat dus nog.

4. De rechtbank constateert vervolgens dat verweerder – aangezien eiseres geen verdere gronden heeft ingebracht – hangende het beroep volledig aan eiseres is tegemoetgekomen. De rechtbank is van oordeel dat eiseres gelet op het voorgaande geen belang meer heeft bij haar beroep (vgl. HR 11 april 2014, nr. 13/01903, ECLI:NL:HR:2014:878), zodat de rechtbank eiseres niet-ontvankelijk zal verklaren in haar beroep. Hierbij verdient nog opmerking dat een belang bij een beslissing op het beroep niet kan zijn gelegen in de mogelijkheid dat de rechter het bestuursorgaan veroordeelt tot vergoeding van griffierecht en/of proceskosten. In gevallen waarin een rechtsmiddel niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat het bestuursorgaan geheel aan de bezwaren van de belanghebbende tegemoet is gekomen, behoort de rechter namelijk vergoeding van griffierecht te gelasten (vgl. artikel 8:41, lid 7, van de Awb), en dient hij als hoofdregel het bestuursorgaan in de proceskosten te veroordelen, tenzij de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende (vgl. HR 3 december 2010, nr. 09/04397, ECLI:NL:HR:2010:BO5988).

5. De rechtbank is van oordeel dat eiseres – gelet op de eerdergenoemde emailwisseling die tot de gedingstukken behoort – rechtsgeldig heeft afgezien van de haar eventueel toekomende proceskostenvergoeding. De emailwisseling vermeldt evenwel niets over het griffierecht. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat ook over het griffierecht afspraken zijn gemaakt, oordeelt de rechtbank dat het op de weg van verweerder had gelegen hierover in de mailwisseling of anderszins duidelijkheid te verschaffen. Mede gelet op de hiervoor aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad over situaties als de onderhavige, mag eventuele onduidelijkheid op dit punt naar het oordeel van de rechtbank niet voor rekening van eiseres komen.

6. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.

7. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Deze uitspraak is op 11 mei 2017 gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt. De beslissing is op voormelde datum in het openbaar uitgesproken, evenals de rechtsmiddelenverwijzing.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel