Rechtbank Noord-Nederland, 13-06-2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:2350, AWB - 16 _ 3922
Rechtbank Noord-Nederland, 13-06-2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:2350, AWB - 16 _ 3922
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 13 juni 2017
- Datum publicatie
- 29 juni 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2017:2350
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 3922
Inhoudsindicatie
Wet OB. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht een verzuimboete op grond van artikel 40 van de Wet op de Omzetbelasting opgelegd. De rechtbank acht de boete echter niet passend en geboden en verlaagd de boete naar € 65.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/3922
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 13 juni 2017 in de zaak tussen
en
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] en [naam 3] . De rechtbank heeft een verzoek om uitstel van de zittingsdatum van verweerder (gedateerd 1 mei 2017) afgewezen, omdat geen (uitzonderlijke) omstandigheden zijn gesteld die een dergelijk uitstel rechtvaardigen, terwijl er bovendien sprake is van een criminal charge in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Daaruit volgt dat eiser recht heeft op een berechting binnen een redelijke termijn.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de boete tot een bedrag van € 65,00;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 198,14.
Gronden
1. Eiser heeft op 30 april 2016 elektronisch opgaaf intracommunautaire prestaties gedaan over het eerste kwartaal van 2016. Deze opgaaf bleek een onjuist buitenlands btw-identificatienummer van [Duitse afnemer] te bevatten. Bij brief van 21 mei 2016 heeft verweerder eiser gewezen op deze tekortkoming en eiser de gelegenheid geboden om het gebrek voor 9 juni 2016 te herstellen. Eiser heeft wel tijdig gereageerd, maar geen juist buitenlands btw-identificatienummer overgelegd. Verweerder heeft op grond van artikel 40 Wet op de omzetbelasting (hierna: Wet OB), in samenhang gelezen met paragraaf 31b, zesde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB), een verzuimboete van € 131 opgelegd.
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de verzuimboete terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend.
Ingevolge artikel 37a van de Wet OB is een ondernemer verplicht bij de inspecteur door middel van een formulier langs de elektronische weg een lijst in te dienen waarop zijn vermeld de afnemers aan wie in een andere lidstaat goederen zijn geleverd. Ingevolge artikel 40 van de Wet OB vormt het indienen van een onvolledige of onjuiste lijst een verzuim ter zake waarvan de inspecteur een boete kan opleggen. Volgens paragraaf 31b, zesde lid, van het BBBB bedraagt deze boete bij een eerste verzuim maximaal 2,5% van het wettelijke maximum, zijnde € 131.
Vast staat dat eiser bij de opgave intracommunautaire prestaties een (in de zin van artikel 40 van de Wet OB) onjuist btw-identificatienummer heeft verstrekt van een Duitse afnemer en dat hij dit verzuim ook niet heeft hersteld binnen de door verweerder hiervoor geboden termijn. Hiermee is voldaan aan alle elementen om een verzuimboete op te leggen op grond van artikel 40 van de Wet OB en paragraaf 31b van het BBBB. Er dient nog wel beoordeeld te worden of eiser terecht een beroep doet op afwezigheid van alle schuld. Hiervoor moet eiser aannemelijk maken dat hij alle in de gegeven omstandigheden in redelijkheid van hem te vergen zorg heeft betracht. Eiser heeft hiervoor aangevoerd dat hij alle gegevens waarover hij beschikte aan verweerder heeft verstrekt. Blijkens de reactie van eiser op de herstelbrief van verweerder gaat het concreet om het btw-nummer dat de afnemer in kwestie op zijn eigen website heeft gepubliceerd ("USt-Id"). Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij als kleine ondernemer voldoende moeite heeft gedaan om het juiste btw-identificatienummer te achterhalen en nu hem dat niet gelukt is, het de plicht van verweerder is om hem hiermee te helpen. Verweerder stelt dat eiser niet voldoende heeft gedaan om het correcte btw-identificatienummer te achterhalen, aangezien eiser slechts op de website van [Duitse afnemer] heeft gekeken en niet per mail of brief contact heeft gezocht met [Duitse afnemer] .
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen omstandigheden aannemelijk gemaakt die een beroep op afwezigheid van alle schuld rechtvaardigen. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat eiser op voorhand bekend had kunnen zijn met het feit dat het door hem doorgegeven btw-nummer in dit verband een onjuist btw-identificatienummer betrof. Op de website van de Europese Unie c.q. de Europese Commissie waar btw-identificatienummers op eenvoudige wijze kunnen worden gecontroleerd op bestaanbaarheid (VIES), is onder de veelgestelde vragen vermeld dat een Duits btw-identificatienummer negen cijfers bevat. Het door [Duitse afnemer] overgelegde nummer bevatte meer dan negen cijfers (namelijk elf), zodat het voor eiser kenbaar had kunnen zijn dat het nummer in dit kader onjuist was. Als eiser het nummer zou hebben ingevoerd op de website, zou hij ook inderdaad de melding hebben gekregen dat het nummer niet thuis te brengen was. In dit verband heeft verweerder ter zitting nog opgemerkt dat Duitsland twee btw-nummers kent: één voor het binnenland en één voor het buitenland. Daarnaast overweegt de rechtbank dat ondernemers, en daarmee ook kleine ondernemers zoals eiser, zelf verantwoordelijk zijn voor het overleggen van juiste btw-identificatienummers. Als er iets niet klopt, ligt het op de weg van de ondernemer om al het redelijke te doen om het juiste nummer te achterhalen. Deze verantwoordelijkheid kan dus niet worden neergelegd bij verweerder. De rechtbank is van oordeel dat eiser zich in dit geval niet voldoende heeft ingespannen om het juiste btw-identificatienummer te achterhalen. Voor een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld had eiser ten minste bewijs van enig contact met [Duitse afnemer] , althans pogingen daartoe, moeten overleggen (navraag per e-mail of per telefoon is in dit verband, ook voor een kleine ondernemer als eiser, redelijk te achten). Het voorgaande in overweging nemende is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht een verzuimboete heeft opgelegd.
Tot slot dient de rechtbank te beoordelen of de hoogte van de opgelegde verzuimboete in dit geval passend en geboden is. Verweerder heeft hiervoor aangevoerd dat de boete conform het standaard boetebeleid is opgelegd en dat hem van strafverzwarende of strafverminderende omstandigheden niet is gebleken. Eiser heeft er op gewezen dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en dat hij door de fout niet is bevoordeeld.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de gedingstukken blijkt dat eiser over het algemeen correcte opgaven intracommunautaire prestaties doet en eventuele geconstateerde fouten steeds binnen de termijn herstelt. Daarnaast heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij geen voordeel heeft gehad van de fout en dat hij de fout niet moedwillig heeft gemaakt. Ook is van belang dat eiser wel degelijk enige moeite heeft gedaan en op zichzelf een logische gedachtegang heeft gevolgd door het USt-Id-nummer door te geven (die afkorting wijst immers op Umsatzsteuer-Identifikation). Dit alles in overweging nemende is de rechtbank van oordeel dat een boete van € 65 passend en geboden is. De rechtbank zal de boete dienovereenkomstig verminderen.
5. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat het onredelijk is dat een opgave intracommunautaire prestaties alleen elektronisch ingediend kan worden, wijst de rechtbank eiser erop dat de wetgever deze voorwaarde heeft neergelegd in artikel 37a van de wet OB. De rechtbank mag de innerlijke waarde en billijkheid van de wet niet beoordelen (artikel 11 van de Wet algemene bepalingen). De beoordeling of het enkel openstellen van de elektronische weg voor het indienen van opgaven intracommunautaire prestaties onredelijk is, staat daarom op zichzelf niet ter beoordeling van de (belasting)rechter. Eiser is dan ook op grond van het bepaalde in artikel 37a van de wet OB gehouden om zijn opgaven intracommunautaire prestaties elektronisch in te dienen.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaard, heeft de rechtbank bepaald dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Het gaat daarbij in de eerste plaats om reiskosten, die de rechtbank overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 48,14 stelt. Daarnaast heeft eiser om vergoeding van verletkosten gevraagd ten bedrage van € 243, bestaande uit een tijdsduur van drie uur tegen een tarief van € 81 per uur. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser de tijdsduur wel aannemelijk gemaakt maar het (maximale) uurtarief niet. Het uurtarief stelt de rechtbank in redelijkheid op € 50 waardoor de door verweerder te vergoeden verletkosten € 150 bedragen.
Deze uitspraak is op 13 juni 2017 gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van L.S. Langius, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op die datum, evenals de rechtsmiddelenverwijzing. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de rechter en de griffier.
w.g. griffier
w.g. rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.