Home

Rechtbank Noord-Nederland, 23-10-2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:4211, AWB - 17 _ 1137

Rechtbank Noord-Nederland, 23-10-2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:4211, AWB - 17 _ 1137

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
23 oktober 2017
Datum publicatie
5 maart 2018
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2017:4211
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1137

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Door achterwaartse verrekening bij de voormalige fiscale partner van eiser overtreft de gecombineerde inkomensheffing de gecombineerde heffingskorting voor het jaar 2009 niet meer. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht nagevorderd op grond van artikel 16, zesde lid van de AWR.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 17/1137

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 23 oktober 2017 in de zaak tussen

en

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] )

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 24 september 2016 aan eiser een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd over het jaar 2009. Tegelijk met dit besluit is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht naar een bedrag van € 474.

Bij uitspraak op bezwaar van 1 maart 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2017. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] .

Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,00 aan eiser te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 84,40.

Gronden

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.

2. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden en dat het beroep derhalve gegrond dient te worden verklaard. In beginsel dient de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet Bestuursrecht verweerder op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Nu eiser ter zitting alsnog heeft ingestemd met afdoening door de rechtbank, ziet de rechtbank aanleiding van deze regel af te wijken en zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien.

3. Eiser was in het onderhavige jaar fiscaal partners met de heer [voormalig fiscale partner] . Aan eiser is over het jaar 2009, met dagtekening 11 juli 2012, de definitieve aanslag IB/PVV opgelegd. Bij deze aanslag is aan eiser een gecombineerde heffingskorting toegekend van € 2.092. Eiser had over 2009 geen inkomen. De heffingskorting is aan eiser verleend ingevolge artikel 8.9 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB). Het saldo van de gecombineerde inkomensheffing en gecombineerde heffingskorting van de heer [voormalig fiscale partner] was hiervoor hoog genoeg.

4. Over het jaar 2012 was het inkomen van de heer [voormalig fiscale partner] negatief. Bij verrekeningsbeschikkingen met dagtekening 27 augustus 2016 respectievelijk 7 september 2016 is dit negatieve inkomen verrekend met het inkomen van de heer [voormalig fiscale partner] over het jaar 2009, hetgeen heeft geresulteerd in een vermindering van de aan de heer [voormalig fiscale partner] over het jaar 2009 opgelegde aanslag in de IB/PVV. Door deze verrekening bedraagt het saldo van de gecombineerde inkomensheffing en gecombineerde heffingskorting voor de heer [voormalig fiscale partner] in het jaar 2009 nihil.

5. Verweerder heeft in verband met de genoemde beschikkingen van 27 augustus 2016 respectievelijk 7 september 2016 aan eiser de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. Bij deze navorderingsaanslag is de bij de aanslag over het jaar 2009 aan eiser toegekende gecombineerde heffingskorting van € 2.092 vastgesteld op nihil, waardoor het aanvankelijk vastgestelde bedrag van de gecombineerde heffingskorting van hem is nagevorderd. Daarbij is een beschikking inzake heffingsrente gegeven naar een te betalen bedrag van € 474.

6. Gelet op het voorgaande wordt, achteraf bezien, niet aan de voorwaarden van artikel 8.9 van de Wet IB voldaan. Door de achterwaartse verrekening bij de heer [voormalig fiscale partner] van het negatieve inkomen over het jaar 2012 met het inkomen over het jaar 2009, overtreft de gecombineerde inkomensheffing van de heer [voormalig fiscale partner] de gecombineerde heffingskorting voor het jaar 2009 niet meer. Voor dit soort situaties verlengt artikel 16, zesde lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) de geldende navorderingstermijn tot acht weken na het tijdstip waarop de aanslag van de partner, of - zoals in dit geval - een beschikking strekkende tot vermindering van de aanslag van de aanslag onherroepelijk is geworden. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder deze verlengde termijn in acht heeft genomen.

7. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de gecombineerde heffingskorting ten onrechte bij de aan eiser opgelegde aanslag voor het jaar 2009 is verleend en dat verweerder dit op grond van artikel 16, zesde lid, van de AWR terecht heeft hersteld door het opleggen van een navorderingsaanslag.

8. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking heffingsrente. Hierbij wijst de rechtbank eiser erop dat het bedrag van de heffingsrente het bedrag van de aanslag volgt.

9. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.

10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond heeft verklaard, heeft de rechtbank bepaald dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op € 81 aan verletkosten en € 3,40 aan reiskosten.

Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Deze uitspraak is op 23 oktober 2017 gedaan door mr. T. Tanghe, rechter, in aanwezigheid van L.S. Langius, griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt. De beslissing is op voormelde datum in het openbaar uitgesproken, evenals de rechtsmiddelenverwijzing.

w.g. griffier

w.g. rechter

Rechtsmiddel