Home

Rechtbank Noord-Nederland, 21-11-2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:4413, AWB - 16 _ 1837

Rechtbank Noord-Nederland, 21-11-2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:4413, AWB - 16 _ 1837

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
21 november 2017
Datum publicatie
28 november 2017
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2017:4413
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1837

Inhoudsindicatie

IB/PVV 2009 tot en met 2012. ZVW 2010. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan. De door verweerder opgelegde navorderingsaanslagen berusten op een redelijke schatting. Eiser heeft niet het vereiste - overtuigende - tegenbewijs geleverd. De rechtbank vernietigt de door verweerder opgelegde vergrijpboetes. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet aan de zijde van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 16/1837 tot en met 16/1841

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 21 november 2017 in de zaak tussen

[eiser] te [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. J.P. van Dijk),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2009 aan eiser een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 62.613. Deze navorderingsaanslag is gedagtekend 20 december 2014. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 3.277 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Bij uitspraak op bezwaar van 17 maart 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 ongegrond verklaard.

Verweerder heeft voor het jaar 2010 aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.684. Deze navorderingsaanslag is gedagtekend 21 februari 2015. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 2.442 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 9.786.

Bij uitspraak op bezwaar van 5 april 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.396. De heffingsrente heeft verweerder verminderd tot een bedrag van € 2.358. De boetebeschikking heeft verweerder in stand gelaten.

Verweerder heeft voor het jaar 2010 aan eiser een navorderingsaanslag inkomens-afhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd, berekend naar het maximale bijdrage-inkomen van € 33.189. Deze navorderingsaanslag is gedagtekend 24 januari 2015. Tegelijk met deze aanslag heeft verweerder een bedrag van € 174 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Bij uitspraak op bezwaar van 18 maart 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de navorderingsaanslag ZVW 2010 ongegrond verklaard.

Verweerder heeft voor het jaar 2011 aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 93.389. Deze navorderingsaanslag is gedagtekend 21 februari 2015. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 2.849 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 14.549.

Bij uitspraak op bezwaar van 9 april 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 93.220. De heffingsrente heeft verweerder verminderd tot een bedrag van € 2.840. De boetebeschikking heeft verweerder in stand gelaten.

Verweerder heeft voor het jaar 2012 aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 116.506. Deze navorderingsaanslag is gedagtekend 14 februari 2015. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 2.161 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 17.799.

Bij uitspraak op bezwaar van 29 maart 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 ongegrond verklaard.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] en [naam] .

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1 Eiser is op 24 juni 2011 gehuwd met mevrouw [echtgenote] . Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren. Uit een eerder huwelijk heeft eiser eveneens twee kinderen.

1.2 Eiser heeft in de jaren 2010 tot en met 2012 de navolgende inkomsten uit

dienstbetrekking genoten:

- 2010: € 4.227

- 2011: € 33.067

- 2012: € 20.897

1.3 In de periode van 2009 tot en met augustus 2014 hebben grote aantallen stortingen

van contante bedragen plaatsgevonden op bankrekeningen op naam van eiser, te weten tot

een totaalbedrag van in:

- 2010: € 44.819

- 2011: € 64.880

- 2012: € 61.792

1.4 Bij notariële akte, op 27 oktober 2014 gepasseerd door een Letse notaris is (vertaald

in het Nederlands) het volgende vastgelegd:

"Op de zevenentwintigste dag van oktober van het jaar tweeduizendveertien verschenen voor ondergetekende, Notaris Inãra Dobbermane , in mijn kantoor te Lãčp1ĕša iela 23 te Riga:

Een handelingsbekwame persoon, inwoner van Armenië [geldverstrekker] en

Een handelingsbekwame persoon, inwoner van Nederland [eiser] ,

en verklaarden aan ondergetekende, Notaris, dat zij voornemens waren het volgende aan te gaan

“LEENOVEREENKOMST

1. COMPARANTEN :

[geldverstrekker] (…) als leningverstrekker , en

[eiser] (…), als leningnemer,

- gezamenlijk aangeduid als de Comparanten.

2 Onderwerp van de overeenkomst:

2.1

De Leningverstrekker heeft gelden ten bedrage van EUR 319 000

(driehonderdnegentienduizend Euro) aan de Leningnemer geleend voorafgaande aan het aangaan van deze overeenkomst,

- Verder aangeduid als de Lening .

2.2

De Leningnemer zal de geleende gelden ten bedrage van EUR 319 000

(driehonderdnegentienduizend Euro) voor 31 december 2023 (de eenendertigste dag van december van het jaar tweeduizend drieëntwintig) aan de leningverstrekker terugbetalen.

3 Voorwaarden verstrekking en betaling van de Lening:

3.1

De Leningverstrekker heeft de lening verstrekt in de vorm van contante gelden.

3.2

De Lening is verstrekt voorafgaande aan het aangaan van deze overeenkomst, nl.:

3.2.1.

Gelden ten bedrage van EUR 45 000 (vijfenveertigduizend Euro) zijn verstrekt in het jaar 2010 (in het jaar tweeduizend tien);

3.2.2.

Gelden ten bedrage van EUR 50 000 (vijftigduizend Euro) zijn verstrekt in het jaar 2011 (in het jaar tweeduizend elf);

3.2.3.

Gelden ten bedrage van EUR 50 000 (zestigduizend Euro) zijn verstrekt in het jaar 2012 (in het jaar tweeduizend twaalf);

3.2.4.

Gelden ten bedrage van EUR 55 000 (vijfenvijftigduizend Euro) zijn verstrekt in het jaar 2013 (in het jaar tweeduizend dertien)."

1.5

Eiser is door verweerder op 28 februari 2011 uitgenodigd tot het doen van aangifte

IB/PVV 2010. Op verzoek van eiser is op 21 april 2011 uitstel verleend tot het doen van

deze aangifte tot 1 mei 2012. Bij brief van 29 mei 2012 is door verweerder aan eiser een

herinnering gestuurd met het verzoek om de aangifte uiterlijk 12 juni 2012 in te dienen. Bij

brief van 3 juli 2012 is eiser door verweerder aangemaand om de aangifte IB/PVV 2010

uiterlijk 17 juli 2012 in te dienen.

1.6

Eiser heeft geen aangifte IB/PVV 2010 gedaan. Verweerder heeft vervolgens

(ambtshalve) een aanslag IB/PVV 2010 opgelegd aan eiser, berekend naar uitsluitend een

belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.227. Deze aanslag is gedagtekend 17

oktober 2012. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van

€ 538 aan heffingsrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 226.

1.7

Eiser is door verweerder op 29 februari 2012 uitgenodigd tot het doen van aangifte

IB/PVV 2011. Op verzoek van eiser is op 23 maart 2012 uitstel verleend tot het doen van

deze aangifte tot 1 mei 2013. Bij brief van 23 mei 2013 is door verweerder aan eiser een

herinnering gestuurd met het verzoek om de aangifte uiterlijk 6 juni 2013 in te dienen. Bij

brief van 27 juni 2013 is eiser door verweerder aangemaand om de aangifte IB/PVV 2011

uiterlijk 11 juli 2013 in te dienen.

1.8

Eiser heeft geen aangifte IB/PVV 2011 gedaan. Verweerder heeft vervolgens (ambtshalve) een aanslag IB/PVV 2011 opgelegd aan eiser, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.067. Deze aanslag is gedagtekend 23 juli

2014.Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 33 aan

heffingsrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 984.

1.9

Eiser is door verweerder op 28 februari 2013 uitgenodigd tot het doen van aangifte

IB/PVV 2012. Op verzoek van eiser is op 27 maart 2013 uitstel verleend tot het doen van

deze aangifte tot 1 mei 2014. Bij brief van 22 mei 2014 is door verweerder aan eiser een

herinnering gestuurd met het verzoek om de aangifte uiterlijk 6 juni 2014 in te dienen. Bij

brief van 4 juli 2014 is eiser door verweerder aangemaand om de aangifte IB/PVV 2012

uiterlijk 18 juli 2014 in te dienen.

1.10

Eiser heeft geen aangifte IB/PVV 2012 gedaan. Verweerder heeft vervolgens

(ambtshalve) een aanslag IB/PVV 2012 opgelegd aan eiser, berekend naar uitsluitend een

belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.221. Deze aanslag is gedagtekend 28

januari 2015. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 466

aan belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 984.

1.11

In de brief, gedateerd 18 december 2014, heeft verweerder zijn voornemen tot het opleggen van navorderingsaanslagen toegelicht. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Betreft

Uitkomsten en gevolgen boekenonderzoek [naam onderneming 1]

Naar aanleiding van het door mij ingestelde boekenonderzoek bij [naam onderneming 1]

en overige door mij ontvangen informatie zal ik u middels deze brief op de hoogte stellen van mijn bevindingen en de gevolgen voor u met betrekking tot de inkomstenbelasting over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2012.

Het doel van het door mij uitgevoerde onderzoek was de aanvaardbaarheid vaststellen van de aangiften:

- Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2012.

(…)

Inkomsten

U heeft in de jaren 2009 tot en met 2013 diverse inkomsten genoten. Zie onderstaand overzicht:

Inkomsten tegenw./

vroegere dienstbetr.

(…)

2010

2011

2012

(…)

ABP

(…)

4.227

4.248

4.221

(…)

[naam]

(…)

-

-

-

(…)

UWV NWW-uitkering

(…)

-

-

-

(…)

[naam onderneming 1]

(…)

-

28.819

16.676

(…)

[naam vennootschap]

(…)

-

-

-

(…)

Totaal

(…)

4.227

33.067

20.897

(…)

(…)

Naast bovenstaande inkomsten heb ik op uw bankafschriften diverse andere ontvangsten

waargenomen. Uit deze bankafschriften blijkt ook dat uw uitgavenpatroon vele malen hoger ligt dan u met het ons bekende inkomen kunt veroorloven. Het valt daarnaast op dat u in exclusieve auto’s rijdt, terwijl u met uw inkomen dit nooit en te nimmer zou kunnen. In de jaren 2009 tot en met 2013 heeft u de beschikking gehad over een BMW 530d en een Audi A5. Op dit moment rijdt u in een Porsche Cayenne. Ik heb vastgesteld dat u de aankoop van de Audi A5 contant heeft voldaan aan [naam autobedrijf] . De BMW 530d werd gehuurd van [naam autobedrijf] . Naast uw uitgavenpatroon via de bankafschriften valt ook op dat u bepaalde uitgaven niet (volledig) via uw bank betaald, zoals boodschappen, kleding, schoenen, kapper, e.d. Aan de hand van de Nationale Autopasgegevens en gegevens van M-Lease kom ik tevens tot de conclusie dat u uw brandstofkosten voor één of meerdere

auto’s gedeeltelijk contant moet hebben voldaan. Gelet op bovenstaande kom ik tot de conclusie dat u meer inkomsten moet hebben genoten dan dat u wil verantwoorden. Ter verduidelijking zal ik bovenstaande daar waar nodig toelichten. Via uw bankafschriften heb ik de volgende "andere" inkomsten, die ik zal kwalificeren als "resultaat uit overige werkzaamheden" (hierna: ROW), getotaliseerd:

ROW

(…)

2010

2011

2012

(…)

[naam vennootschap]

(…)

-

-

-

(…)

[naam onderneming 2]

(…)

-

-

-

(…)

[naam]

(…)

-

-

-

(…)

[naam]

(…)

-

3.000

- 1.000

(…)

[naam vennootschap]

(…)

-

-

2.382

(…)

Chequeref: 0GV1082712050004

(…)

-

-

1.000

(…)

[naam]

(…)

-

-

1.000

(…)

[naam]

(…)

-

-

-

(…)

[naam]

(…)

-

-

5.500

(…)

Contante storting eigen rekening

(…)

€ 44.819

64.880

61.792

(…)

Contant betaalde Audi A5

(…)

-

-

35.000

(…)

Contant betaalde brandstof auto's

(…)

-

-

-

(…)

Tekort levensonderhoud/

verzorging/brandstof auto('s)

(…)

€ 8.638

5.518

-

(…)

Totaal

(…)

53.457

73.398

105.674

(…)

(…)

Eigen woning

In de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2009 wordt hypotheekrente in aftrek gebracht voor het onroerend goed gelegen op het adres [adres] U heeft zelf aangegeven al geruime tijd niet meer op dat adres woonachtig te zijn i.v.m. problemen met uw ex-vrouw. Volgens de gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie staat u in de jaren 2009 tot en met 21 september 2012 niet op dit adres ingeschreven. Op 28 januari 2014 hebben twee collega’s geconstateerd dat de woning niet bewoond wordt en dat er een grote stapel post achter de voordeur ligt, waaronder diverse enveloppen van de Belastingdienst. Ook het feit dat u m.i.v. 21 september 2012 ingeschreven staat op dit adres wil niet zeggen dat u er ook permanent verblijft. U heeft in de afgelopen jaren ingeschreven gestaan in [plaats 2] , [plaats 2] en [plaats 2] . Onduidelijk is waar u daadwerkelijk heeft verbleven. Ook op het moment van schrijven van dit verslag is dat onduidelijk. Als er hypotheekrente op aangifte inkomstenbelasting in aftrek wordt gebracht op het inkomen uit werk en woning geld de voorwaarde dat de woning door de eigenaar bewoond wordt. Gelet op de gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie kan ik niet akkoord gaan met de in de aangifte inkomstenbelasting in aftrek gebrachte hypotheekrente. Ik zal de in aftrek gebrachte hypotheekrente dan ook corrigeren.

Gevolgen boekenonderzoek

Naar aanleiding van het door mij uitgevoerde boekenonderzoek zal ik uw ingediende aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2009 en 2010 en ambtshalve opgelegde aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2011 en 2012 corrigeren op basis van de in deze brief vermelde bevindingen. Voor het jaar 2013 zal ik een ambtshalve aanslag inkomstenbelasting opleggen. Zie onderstaand schema:

(…)

2010

2011

2012

(…)

Inkomen tegenw./vroegere

dienstbetr.

(…)

4.227

33.067

20.897

(…)

Resultaat uit overige

werkzaamheden

(…)

53.457

73.398

105.674

(…)

Af: contant ontvangen van

A & F

(…)

-

13.076

10.065

(…)

Totaal ontvangen

inkomsten

(…)

57.684

93.389

116.506

(…)

Aftrek eigen woning

(…)

-

-

-

(…)

Kosten levensonderhoud

(…)

-

-

-

(…)

kinderen

(…)

-

-

-

(…)

Verzamelinkomen

(…)

57.684

93.389

116.506

(…)

(…)

Vergrijpboete inkomstenbelasting

Over de correcties ben ik voornemens naast de aanslag een vergrijpboete ingevolge artikel 67e Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25 en 27 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 op te leggen. De voorgenomen vergrijpboete bedraagt 50%.

De grondslag van de boete is het bedrag van de aanslag, dan wel indien verliezen in aanmerking zijn of worden genomen, het bedrag waarop de aanslag zou zijn berekend zonder rekening te houden met de verliezen; een en ander voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet van de belastingplichtige niet zou zijn geheven.

De feiten en omstandigheden op grond waarvan ik voornemens ben deze vergrijpboete op te leggen betreffen:

- Het feit dat er onjuiste aangiften inkomstenbelasting zijn ingediend;

- Het feit dat er geen aangiften inkomstenbelasting zijn ingediend;

- Het feit dat er in alle jaren inkomsten zijn verzwegen;

Ik ben van mening dat er sprake is van opzet.

Kennisgeving vergrijpboete

Naast de gevolgen voor de belastingheffing ben ik voornemens over de correcties een vergrijpboete op te leggen ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. De feiten en omstandigheden op grond waarvan ik voornemens ben om deze vergrijpboete(n) op te leggen zijn hierboven vermeld. Deze brief dient u dan ook aan te merken als een kennisgeving ingevolge artikel 5:48 en 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht."

1.12

Op de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010, 2011 en 2012 staan vergrijpboetes vermeld van respectievelijk € 9.786, € 14.549 en € 17.799. Op elk van de betreffende aanslagbiljetten staat met betrekking tot de vergrijpboete het volgende:

"U heeft een brief van de Belastingdienst ontvangen waarin wordt uitgelegd waarom u een vergrijpboete krijgt. De Belastingdienst beschouwt uw nalatigheid als 'opzet' en behandelt deze nalatigheid als een vergrijp. Daarom legt de Belastingdienst u naast het bedrag van de navorderingsaanslag een vergrijpboete op. Het bedrag van de vergrijpboete is met toepassing van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst vastgesteld op (…)."

1.13

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 tot en met 2012 en de navorderingsaanslag ZVW 2010 (zie procesverloop). De bezwaren betreffende de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 en 2011 heeft verweerder gegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder de onder 1.11 genoemde correctie ter zake "tekort levensonderhoud/verzorging/brandstof auto('s)" met respectievelijk € 1.288 en € 189 verlaagd omdat bij de vaststelling van deze correcties van een te hoog brandstofverbruik was uitgegaan. Dit resulteerde in de vaststelling van een belastbaar inkomen uit werk

€ 56.396 (2010) en € 93.220 (2011). De overige bezwaren heeft verweerder ongegrond verklaard.

1.14

Eiser heeft vier niet-gedateerde verklaringen overgelegd. Daarin verklaart achtereenvolgens:

a. [naam] :

"In 2011 I have present for [eiser] and [echtgenote] in marriage party. I don't want to tell how much was the present price. It's my private."

b. [naam] :

"I give on the wedding 24-06-2011 of my sister [echtgenote] , and [eiser] , the amount of € 6.500,- as a wedding gift."

c. [naam] :

"I have present for [eiser] and [echtgenote] in marriage party. (…), it's our tradition, but I don't remember the exact amount."

d. [naam] :

"I give on the wedding 24-06-11 of my friend [echtgenote] and [eiser] the amount of € 1.500,00 as a wedding gift."

Geschil en beoordeling

2. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 tot en met 2012, de navorderingsaanslag ZVW 2010 en de bijbehorende heffings- dan wel belastingrentebeschikkingen en de boetebeschikkingen, voor zover gehandhaafd bij uitspraak op bezwaar, terecht en tot de juiste bedragen heeft vastgesteld.

Navorderingsaanslag IB/PVV 2009

3. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij de vernietiging van de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 en de daarmee verband houdende heffingsrente- en boetebeschikkingen in gang heeft gezet. In het kader van de rechtsbescherming van eiser zal de rechtbank echter niet overgaan tot een niet-ontvankelijkverklaring, maar tot grondverklaring van het beroep betreffende deze navorderingsaanslag en beschikkingen. Een andere benadering zou immers meebrengen dat wanneer de vernietiging van de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 en de daarmee verband houdende heffingsrente- en boetebeschikkingen niet zou worden voltooid, eiser zich opnieuw tot de (burgerlijke) rechter dient te wenden.

Navorderingsaanslagen IB/PVV 2010, 2011 en 2012

Omkering bewijslast

4. Verweerder stelt dat eiser - ondanks gevraagd en verleend uitstel, herinneringen en aanmaningen - geen aangiften IB/PVV 2010, 2011 en 2012 heeft gedaan vóór het ambtshalve opleggen van de betreffende aanslagen. Gelet hierop meent verweerder dat eiser niet de vereiste aangiften IB/PVV 2010, 2011 en 2012 heeft gedaan.

5. Eiser heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet betwist dat hij de vereiste aangiften IB/PVV 2010, 2011 en 2012 niet heeft gedaan. Hij heeft volstaan met de - door verweerder weersproken - opmerking dat hij uiteindelijk op 27 februari 2015 alsnog aangiften IB/PVV 2010, 2011 en 2012 heeft ingediend bij verweerder.

6.1

De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat eiser door verweerder is uitgenodigd tot het doen van aangiften IB/PVV 2010, 2011 en 2012. Eveneens staat vast dat eiser voor het doen van elk van deze aangiften uitstel aan verweerder heeft gevraagd én gekregen. Verder staat vast dat eiser de herinneringen en aanmaningen van verweerder heeft genegeerd en dat verweerder pas daarna ambtshalve aanslagen IB/PVV 2010, 2011 en 2012 heeft opgelegd (zie 1.5 tot en met 1.10).

Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee aannemelijk geworden dat, zoals verweerder heeft gesteld, eiser de vereiste aangiften IB/PVV 2010, 2011 en 2012 niet heeft gedaan. De enkele stelling van eiser dat hij nadien de betreffende aangiften alsnog heeft ingediend - wat daar overigens ook van zij - maakt dat niet anders.

6.2

Het feit dat, zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld, eiser de vereiste aangiften IB/PVV 2010, 2011 en 2012 niet heeft gedaan, leidt ertoe dat eiser moet doen blijken, dat wil zeggen overtuigend dient aan te tonen, dat en in hoeverre de betreffende uitspraken op bezwaar onjuist zijn (zie artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)).

Redelijke schatting

7. De onder 6.2 bedoelde omkering en verzwaring van de bewijslast neemt niet weg dat verweerder de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010, 2011 en 2012 moet baseren op een redelijke schatting. Dit vereiste strekt, in de context van de omkering en verzwaring van de bewijslast, ertoe te voorkomen dat een belastingaanslag naar willekeur wordt vastgesteld (zie Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR: 2013:LJN BX7184). Het voorgaande betekent dat verweerder de schatting zodanig met feitelijke stellingen dient te onderbouwen dat deze de redelijkheidstoets kan doorstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. De rechtbank komt tot dit oordeel gelet op de stukken van het geding, in het bijzonder de onderbouwingen en gespecificeerde berekeningen zoals vermeld bij 1.11. De rechtbank heeft verder in ogenschouw genomen dat eiser de omvang van de inkomsten uit tegenwoordige arbeid, waarvan verweerder is uitgegaan bij de vaststelling van de navorderingsaanslagen (zie 1.2 en 1.11), heeft erkend.

8.1.

De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord, is of eiser het onder 6.2

bedoelde tegenbewijs heeft geleverd. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet

geslaagd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

8.2.

Allereerst heeft eiser geen eenduidige verklaring gegeven voor de herkomst van de contanten die op zijn bankrekeningen zijn gestort. Enerzijds heeft eiser, onder verwijzing naar een bij notariële akte vastgelegde overeenkomst van geldlening (zie 1.4), als herkomst genoemd dat die contant ontvangen geldbedragen aan hem zijn geleend voor zijn levensonderhoud. Anderzijds heeft eiser - onder meer ter de zitting - betoogd dat die door hem ontvangen bedragen investeringsgelden van derden betreffen, bestemd voor de aanschaf van een stenenmachine. Dat de verklaringen van eiser over de herkomst en bestemming van die geldbedragen niet eenduidig zijn, wringt te meer nu uit de processtukken blijkt dat hennepkwekerijen zijn aangetroffen bij drie woningen waarvan eiser mede-eigenaar of bewoner was. Dat eiser daarvoor (tot dusver) niet strafrechtelijk is veroordeeld, maakt dat niet anders.

8.3

De rechtbank wijst er voorts op dat in de notariële akte waar eiser zich op beroept, enkel is opgetekend wat eiser en [geldverstrekker] aan de notaris hebben verklaard, inhoudende dat de heer [geldverstrekker] - kort gezegd - in de periode van 2010 tot en met 2014 een bedrag van in totaal € 319.000 in contanten aan eiser heeft geleend en dat aflossing (ineens) in 2023 dient plaats te vinden. Dat - zoals eiser heeft gesteld - de notaris de betreffende betalingen heeft geverifieerd, blijkt niet uit de akte noch uit de overige stukken van het geding. Overigens ligt dit ook niet voor de hand nu de betreffende betalingen niet via (de derdengeldenrekening van) de notaris zijn gelopen, maar contant in meerdere jaren zouden hebben plaatsgevonden én reeds geruime tijd voordat de akte werd opgesteld.

Verder is in de notariële akte niet vastgelegd met welk doel de (vermeende) lening is verstrekt. Evenmin blijkt uit de akte of en zo ja, welke rente eiser aan de heer [geldverstrekker] verschuldigd is. Ook de omstandigheid dat de heer [geldverstrekker] volgens eiser in 2014 in privé failliet is verklaard, terwijl de notariële akte in hetzelfde tijdsbestek is opgemaakt en inhoudt dat terugbetaling pas in 2023 behoeft plaats te vinden, draagt niet bij aan de geloofwaardigheid van de verklaring die in de notariële akte is opgetekend. Voorgaande feiten en omstandigheden, in hun onderlinge samenhang bezien, leiden de rechtbank tot het oordeel dat eiser aan de hand van de notariële akte niet het benodigde - overtuigende - tegenbewijs heeft geleverd.

8.4

De rechtbank is verder van oordeel dat de tot het procesdossier behorende stukken geen aanknopingspunten bieden voor de enkele, door verweerder weersproken, stelling van eiser dat de gestorte bedragen bestemd waren voor de aanschaf van een stenenmachine.

8.5

Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat eiser, anders dan hij zelf meent, in de belastingjaren 2010 tot en met 2012 geen recht heeft op fiscale aftrek van ter zake de woning aan de [adres] betaalde hypotheekrente. De rechtbank komt tot dit oordeel nu eiser ter zitting uitdrukkelijk en bij herhaling heeft verklaard dat deze woning hem in 2010 niet als hoofdverblijf ter beschikking stond, zodat daarmee geen sprake is van een eigen woning in de zin van artikel 3.110 van de Wet Inkomstenbelasting 2010.

8.6

Tot slot vormt het enkel over leggen van verklaringen van vijf gasten (zie 1.14) naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs van de stelling van eiser dat hij de (bij te betalen) koopsom groot € 35.000 van de door hem in juni 2012 gekochte Audi A5 heeft betaald van schenkingen die hij heeft ontvangen ter gelegenheid van zijn huwelijk in 2011 met mevrouw [echtgenote] .

9. Op grond van wat de rechtbank onder 4. tot en met 8.6 heeft overwogen, is zij van oordeel dat eiser niet overtuigend heeft aangetoond dat de door verweerder opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV 2010, 2011 en 2012, voor zover gehandhaafd bij de uitspraken op bezwaar, lager moeten zijn. In zijn beroepschrift heeft eiser ook overigens geen gronden aangedragen die tot een ander oordeel kunnen leiden. De beroepen gericht tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010, 2011 en 2012 zijn dan ook ongegrond.

Boetebeschikkingen bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010, 2011 en 2012

10. Op grond van 67e van de AWR kan de inspecteur met betrekking tot een belasting die bij wege van aanslag wordt geheven aan een belastingplichtige een vergrijpboete opleggen, indien het aan diens opzet of grove schuld is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven. In de gegeven situatie heeft verweerder van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Volgens verweerder is er met betrekking tot de belastingjaren 2010, 2011 en 2012 sprake van (voorwaardelijk) opzet aan de zijde van eiser.

11. Eiser heeft het standpunt van verweerder weersproken. Volgens eiser heeft hij niet verwijtbaar gehandeld, zodat hem ten onrechte vergrijpboetes zijn opgelegd.

12.1

De rechtbank stelt voorop dat de omkering en verzwaring van de bewijslast (zie 6.2) niet van toepassing zijn daar waar het gaat om de opgelegde boetebeschikkingen. Op verweerder rust dus de stelplicht en - bij gemotiveerde betwisting - de bewijslast, van de feiten en omstandigheden waaruit in dit geval volgt dat het aan de:

- opzet van eiser (dus willens en wetens); óf

- voorwaardelijk opzet van eiser (dat wil zeggen dat eiser ten tijde van het doen van de aangifte wetenschap van de aanmerkelijke kans had dat daardoor te weinig belasting zou worden geheven én hij die kans toen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen), zie Hoge Raad 3 december 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BO5989));

is te wijten dat de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2010, 2011 en 2012 tot te lage bedragen waren vastgesteld, of anderszins te weinig belasting is geheven.

12.2

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aan deze stelplicht en bewijslast voldaan. Verweerder heeft volstaan met een opsomming van de feitelijke gang van zaken, te weten dat eiser geen aangiften IB/PVV 2010, 2011 en 2012 heeft ingediend (althans niet vóór de oplegging van de betreffende aanslagen) én dat eiser (in de ogen van verweer) inkomsten heeft verzwegen. Feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de wil van eiser er op enige manier op was gericht dat de aanslagen IB/PVV 2010, 2011 en 2012 tot te lage bedragen zouden worden vastgesteld, dan wel anderszins te weinig belasting zou worden geheven, heeft verweerder echter niet gesteld. Evenmin heeft verweerder feiten en omstandigheden aangedragen waaruit zou volgen dat eiser die gevolgen bewust op de koop toe zou hebben genomen. Het voorgaande klemt te meer nu eiser ter zitting - onweersproken - heeft verklaard dat hij aanvankelijk geen aangiften IB/PVV 2010, 2011 en 2012 heeft ingediend als gevolg van communicatieproblemen met zijn accountant. Dat eiser zich door zijn handelwijze voor wat betreft de belastingheffing bewijsrechtelijk in een moeilijke positie heeft begeven, doet daaraan niet af.

13. Op grond van wat de rechtbank onder 10. tot en met 12. 2 heeft overwogen, komt zij tot het oordeel dat de beroepen gericht tegen de bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010, 2011 en 2012 gegeven boetebeschikkingen gegrond zijn.

Navorderingsaanslag ZVW 2010

14. De rechtbank overweegt dat, gelet op de wijze waarop het bijdrage-inkomen wordt vastgesteld, de navorderingsaanslag ZVW 2010 in dit geval de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 volgt. Nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat het beroep betreffende de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 ongegrond is, geldt dat in dit geval dus ook voor de navorderingsaanslag ZVW 2010.

Heffings- en belastingrentebeschikkingen

15. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de heffings- en belastingrentebeschikkingen. Eiser heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte heffings- dan wel belastingrente. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van de betreffende heffings- en belastingrentebeschikkingen.

Griffierecht en proceskosten

16.1

Omdat de rechtbank de beroepen inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 en de boetebeschikkingen over de jaren 2010, 2011 en 2012 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem ter zake betaalde griffierecht van € 184

(4 x € 46) vergoedt.

16.2

De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in de beroepsfase. Onder verwijzing naar artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) beschouwt de rechtbank de onder 16.1 bedoelde vier zaken vanwege hun samenhang als één zaak voor de proceskostenveroordeling. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.485 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak en een wegingsfactor 1,5 wegens samenhang). Dit is € 371,25 per zaak.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep betreffende de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 en de daarbij gegeven heffingsrentebeschikking en boetebeschikking gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2009, alsmede de daarbij gegeven heffingsrentebeschikking en boetebeschikking;

- vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV 2009, alsmede de daarbij behorende heffingsrentebeschikking en boetebeschikking;

- verklaart de beroepen betreffende de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010, 2011 en 2012 en ZVW 2010 en de daarbij gegeven heffings- dan wel belastingrentebeschikkingen ongegrond;

- verklaart de beroepen betreffende de bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010, 2011 en 2012 gegeven boetebeschikkingen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op voor zover deze zien op de boetebeschikkingen;

- vernietigt de bij navorderingsaanslagen IB/PVV 2010, 2011 en 2012 gegeven boetebeschikkingen;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184 (4 x € 46) aan eiser te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 371,25 per zaak, ofwel in totaal € 1.485.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, mr. A.M.A.M. Kager en mr. J.F.H.

van den Belt, leden, in aanwezigheid van mr. J. Zomer, griffier. De beslissing is in het

openbaar uitgesproken op 21 november 2017.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.